ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1177 – Aanmaning naar verkeerde adres gestuurd = niet tijdig gestuit.

Invorderingsbeschikking

7.       [appellant] betoogt dat hij onvoldoende financiĆ«le draagkracht heeft voor het betalen van de verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. [appellant] heeft een Wajong-uitkering en geen vermogen. De rechtbank heeft ten onrechte niet overwogen dat het college onderzoek had moeten doen naar de financiĆ«le draagkracht van [appellant] en van invordering had moeten afzien.

7.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang heeft bij het hoger beroep tegen de invorderingsbeschikking. De invorderingsbevoegdheid van de verbeurde dwangsommen is verjaard. De aanmaning van 28 januari 2021 is niet verstuurd naar het juiste adres waar [appellant] sinds 1 juli 2020 woonachtig is volgens de Basisregistratie Personen. Hierdoor heeft het college geen handeling verricht waardoor de verjaring van de dwangsommen is gestuit. Omdat de dwangsommen zijn verjaard en het college niet meer kan overgaan tot inning van de dwangsommen, heeft [appellant] geen procesbelang bij de beoordeling van het hoger beroep.

7.2.    Artikel 5:35 van de Awb luidde ten tijde van belang:

“In afwijking van artikel 4:104 verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.”

Artikel 4:106 van de Awb luidt:

“Het bestuursorgaan kan de verjaring ook stuiten door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel door een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.”

Artikel 4:110, eerste lid, van de Awb luidt:

“Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de volgende dag.”

7.3.    Volgens artikel 5:35 van de Awb, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Het verbeuren van de dwangsommen is aangevangen op 22 juli 2019. Dat betekent dat de bevoegdheid van het college tot invordering van de verbeurde dwangsommen op 22 juli 2020 zou zijn verjaard. De Afdeling stelt vast dat het college op 5 februari 2020 een aanmaning heeft verstuurd. Omdat deze aanmaning in overeenstemming met artikel 4:106 Awb als stuitingshandeling kan worden aangemerkt, werd de verjaringstermijn voor een jaar gestuit. De Afdeling stelt ook vast dat het college de tweede aanmaning van 28 januari 2021 niet heeft verstuurd naar het juiste adres waar [appellant] sinds 1 juli 2020 volgens de Basisregistratie Personen woonde. Hierdoor heeft het college geen handeling verricht waardoor de verjaring van de dwangsommen voor een tweede maal werd gestuit. Als gevolg hiervan is de bevoegdheid van het college tot invordering van de verbeurde dwangsommen op 5 februari 2021 verjaard. De door [appellant] verbeurde dwangsommen kunnen door de verjaring van de bevoegdheid daartoe niet meer worden ingevorderd.

Omdat de bevoegdheid van het college tot invordering van de verbeurde dwangsommen is verjaard behoeven de gronden gericht tegen de invorderingsbeschikking geen bespreking meer.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1177