ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1241 – ‘Klein’ ongewoon voorval: moet overtreder waarschuwing krijgen? Nee: “de geconstateerde overtredingen [lenen] zich naar hun aard niet […] voor een waarschuwing met een hersteltermijn”.
Bijzondere omstandigheden
10. BEN betoogt dat het college van handhavend optreden had moeten afzien, omdat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In dit verband betoogt BEN dat dagelijkse, kleine storingen inherent zijn aan het bedrijfsproces en dat er slechts lichte overtredingen waren met beperkte nadelige gevolgen voor het milieu. Hierom had het college volgens haar van handhavend optreden kunnen afzien en op grond van artikel 17.2, vierde lid, van de Wm voorschriften kunnen stellen op grond waarvan zij dit soort kleine storingen niet hoeft te melden. Ook betoogt BEN dat handhaving voor het slechts enkele uren te laat melden van een ongewoon voorval disproportioneel is. In dit verband stelt zij onder meer dat niet aantoonbaar sprake is van een veelvuldig herhalend patroon. Bovendien had het college op grond van het geldende handhavingsbeleid eerst een waarschuwing moeten geven alvorens een last op te leggen, aldus BEN. Verder stelt zij dat voor haar onduidelijk is wat zij moet melden en hoe snel.
10.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
10.2. Voor de vraag of handhavend kan worden opgetreden wordt geen onderscheid gemaakt tussen lichte en zware overtredingen. Het college heeft overtredingen vastgesteld. Het college heeft aan de omgevingsvergunning geen vrijstellingen van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 17.2, vierde lid, van de Wm verbonden en op de zitting gesteld van die bevoegdheid geen gebruik te willen maken. Anders dan BEN heeft betoogd, bestond in zoverre geen aanleiding om van handhavend optreden af te zien. Verder volgt uit de wettekst en jurisprudentie wanneer een voorval ongewoon is. Ter zitting is besproken dat de installatie van BEN vaak om bijstelling vraagt, maar dat niet iedere schommeling hoeft te worden gemeld. Het college heeft op de zitting verduidelijkt dat voor situaties zoals in deze procedure aan de orde zijn, geldt dat melding moet plaatsvinden als door een ongewoon voorval buiten de inrichting effecten kunnen optreden door een onvolledige verbranding. BEN heeft onweersproken gesteld dat een houtlucht naar de omgeving mogelijk is als de temperatuur in de ketel onder 400 graden Celcius zakt. Het college heeft gesteld dat in die gevallen melding noodzakelijk is. Op de zitting heeft BEN gesteld dat zij vorig jaar 54 keer contact heeft gezocht met het college over verschillende voorvallen. De Afdeling acht dit aantal niet zodanig veel dat dit leidt tot een onwerkbare situatie en gaat er daarnaast, op basis van het door BEN op de zitting gestelde, vanuit dat er niet in al die gevallen een ongewoon voorval was dat gemeld moest worden. Naar het oordeel van de Afdeling geeft het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het handhavend optreden onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
10.3. Ook de stelling van BEN dat handhaving voor het slechts enkele uren te laat melden disproportioneel is, slaagt niet. Het college heeft in het verweerschrift terecht gesteld dat BEN twee voorvallen niet op eigen initiatief heeft gemeld en dat de gegevens van het derde voorval pas na een maand zijn overgelegd. Hierdoor is van het enkele uren te laat melden, zoals BEN betoogt, geen sprake. Om herhaling van het uitblijven van een melding of een te late melding te voorkomen, heeft het college de last onder dwangsom kunnen opleggen. Zoals onder 10.2 is overwogen, is voldoende duidelijk welke voorvallen moeten worden gemeld. Op grond van artikel 17.2, eerste lid, van de Wm moet de melding zo spoedig mogelijk worden gedaan. Hoe snel dat is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Op grond van het tweede lid kunnen verdere gegevens over bijvoorbeeld de oorzaak van het ongewone voorval worden verstrekt, zodra deze bekend zijn. De gegevens die moeten worden verstrekt, staan vermeld in artikel 17.2, tweede lid, van de Wm, zoals weergegeven onder 8.1. Verder heeft het college in het verweerschrift gesteld dat dit ook blijkt uit het meldingsformulier dat BEN voor de meldingen (heeft) gebruikt.
10.4. Voor zover BEN betoogt dat het college eerst een waarschuwing had moeten sturen, overweegt de Afdeling dat de geconstateerde overtredingen zich naar hun aard niet lenen voor een waarschuwing met een hersteltermijn. Het is namelijk de vraag of zich binnen de hersteltermijn een ongewoon voorval voordoet met nadelige gevolgen voor het milieu. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college daarom handhavend kunnen optreden zonder eerst een waarschuwing te geven met een hersteltermijn.
10.5. Gelet op wat onder 10.2 tot en met 10.4 is overwogen, ziet de Afdeling in het betoog van BEN geen grond voor het oordeel dat sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1241