ABRvS 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1375 – bij verzoek om handhaving Wnb stikstof moet worden beoordeeld of exploitatie zoals deze feitelijk plaatsvindt vergunningplichtig is, en niet of maximaal vergunde activiteit vergunningplichtig is.

-.- Vergunde of feitelijke emissies relevant bij beoordeling vergunningplicht?

9.       De Afdeling is met het college van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de vraag of de BECC vergunningplichtig is en het college bevoegd is handhavend op te treden, bezien moet worden of de emissies die zijn toegestaan op basis van de (deel)revisievergunning uit 2003 en 2015 hoger zijn dan de emissies die zijn toegestaan op basis van de milieuvergunning uit 1998. Het college moest naar aanleiding van het handhavingsverzoek beoordelen of voor de exploitatie van de BECC zoals die feitelijk plaatsvindt een natuurvergunning nodig is. Daarvoor moest het college in dit geval beoordelen of de feitelijk gerealiseerde emissies lager of hoger zijn dan de emissies die zijn toegestaan in de referentiesituatie. Als de feitelijke emissies lager zijn, dan is geen natuurvergunning nodig. Als de feitelijke emissies hoger zijn dan toegestaan in de referentiesituatie, dan moeten de gevolgen van die toename worden onderzocht.

9.1.    Het voorgaande wordt niet anders als na 1998 door wijzigingen in de bedrijfsvoering of technische aanpassingen aan de installatie, sprake zou zijn van een gewijzigd project, zoals Leefmilieu en MOB aanvoeren. Zij doelen daarbij onder meer op de meestook van ander afval en aanpassingen aan de installatie voor de aanleg van het stoomnet. De wijziging van een project is echter niet als zodanig vergunningplichtig, maar alleen als de wijziging significante gevolgen kan hebben. Of dat zo is moet het college beoordelen zoals hiervoor weergegeven, waarbij het college dus moet bezien of de BECC gelet op de wijze waarop de exploitatie feitelijk plaatsvindt – dus inclusief de feitelijk doorgevoerde wijzigingen die Leefmilieu en MOB bedoelen – leidt tot feitelijk hogere emissies dan die zijn toegestaan in de referentiesituatie.

9.2.    De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan wordt de referentiesituatie ontleend aan laatstbedoelde milieutoestemming. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:1375