ABRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3306 – redelijke twijfel over feiten = boete onderuit.
Toegepast op deze zaak
4.6. Uit artikel 6 van het EVRM volgt dat het bestuursorgaan moet bewijzen dat in een concreet geval een overtreding is gepleegd. In geval van twijfel moet het bestuursorgaan aan de betrokkene het voordeel van de twijfel gunnen. De Afdeling wijst ter vergelijking op overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 in zaak nr. 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, en de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:234.
4.7. De minister is tot de conclusie gekomen dat de vennootschap van februari 2016 tot en met april 2016 de formele werkgever van de vreemdeling was. Daarnaast is hij tot de conclusie gekomen dat [bedrijf] en de vennootschap niet als dezelfde werkgever aangemerkt kunnen worden. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de volgende gegevens. In Suwinet, een digitaal systeem waarin werkgevers de uitbetaalde salarissen en arbeidsuren van het personeel melden aan de Belastingdienst, staat dat de vennootschap van 1 februari 2016 tot 30 september 2016 de inhoudingsplichtige werkgever was. De vreemdeling is in die maanden ook door de vennootschap betaald, wat volgt uit bankafschriften van de vennootschap en de vreemdeling en loonstroken die bij het boeterapport zijn gevoegd. Ook heeft het administratiekantoor van de vennootschap een jaaropgaaf van 2016 overgelegd, waaruit volgt dat de vreemdeling op 1 februari 2016 in dienst is getreden bij de vennootschap. De vreemdeling heeft daarnaast zelf verklaard dat zij naar de vennootschap is overgeplaatst, dat zij een vervangende arbeidsovereenkomst heeft gekregen en dat de vennootschap haar salaris heeft betaald. Toen bleek dat dit niet mocht, is zij teruggeplaatst naar [bedrijf]. Ook heeft de vreemdeling verklaard dat zij als Senior Analytics Consultant heeft gewerkt voor de vennootschap, terwijl zij bij [bedrijf] werkzaam was als Business Development Associate. Ten slotte heeft de minister van belang geacht dat [bedrijf] en de vennootschap via twee verschillende ondernemingen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, met elk een eigen rekeningnummer en een eigen KvK-nummer.
4.8. Dat de vennootschap de salarisbetaling van [bedrijf] heeft overgenomen en dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij een vervangende arbeidsovereenkomst heeft gekregen, zijn aanwijzingen dat de vreemdeling niet voor dezelfde werkgever is blijven werken. Daarnaast is namens de vennootschap op de zitting bij de Afdeling verklaard dat [bedrijf] zich bezighoudt met voorlichting aan studenten wereldwijd over de vraag hoe en waar zij kunnen studeren. De vennootschap vormt de analytische tak van [bedrijf] en verzamelt gegevens voor universiteiten. Deze verschillende activiteiten van de ondernemingen wijzen er ook op dat geen sprake is van dezelfde werkgever in de zin van artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit nr. 1/80. Anderzijds is [bedrijf] de enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap, wat duidt op enige verwevenheid. Uit de verklaring van de vreemdeling is bovendien op te maken dat zij al voor haar overstap naar de vennootschap werkzaamheden voor de vennootschap verrichtte, wat erop wijst dat haar werkzaamheden geleidelijk zijn veranderd en dat de activiteiten van de twee ondernemingen wellicht niet goed zijn af te bakenen. Uit de stukken is ten slotte niet op te maken of de vennootschap feitelijk het gezag had over de vreemdeling of dat [bedrijf] het gezag bleef uitoefenen. Relevant daarbij is dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij op dezelfde werkplek, aan hetzelfde bureau, haar werkzaamheden bleef verrichten en dat haar arbeidsvoorwaarden niet waren gewijzigd. De minister heeft dit niet betwist en heeft de feitelijke gezagsverhouding niet onderzocht. Omdat geen eenduidig beeld naar voren komt waar het gaat om de vraag of de vreemdeling bij dezelfde werkgever is blijven werken, bestaat twijfel over het antwoord op de vraag of de situatie van artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit nr. 1/80 zich hier voordoet.
Conclusie Besluit nr. 1/80
4.9. Omdat twijfel bestaat of de situatie van artikel 6, eerste lid, eerste streepje, van Besluit nr. 1/80 zich hier voordoet, moet de vennootschap het voordeel van de twijfel worden gegund. Dit betekent dat de minister niet heeft bewezen dat de vennootschap artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
Het betoog slaagt. Hierdoor hoeven de vragen of sprake is van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a, tweede lid, van het BW en of de vennootschap naar nationaal recht formeel de werkgever van de vreemdeling was, niet beantwoord te worden.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3306