ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3517 – toestaan inschrijving BRP levert geen toezegging op (vertrouwensbeginsel).
“9.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat in dit geval niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college geheel had moeten afzien van de invordering van de verbeurde dwangsom. De Afdeling neemt daarbij het volgende in aanmerking.
9.3. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geƫffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat aan [appellant] bij besluit van 13 september 2019 alsnog een omgevingsvergunning voor het realiseren van zelfstandige woonruimtes is verleend, niet een zodanige omstandigheid is om van invordering af te zien. Dit geldt ook voor de van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
9.4. Voor zover [appellant] stelt dat de omstandigheid dat bewoners van de zelfstandige woonruimtes zich in de BRP hebben kunnen inschrijven en dit gegeven bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat het college niet tot invordering zou overgaan, overweegt de Afdeling het volgende.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van een toezegging, uitlating of gedraging waaraan [appellant] het vertrouwen kon ontlenen dat het college niet tot invordering van de dwangsom zou overgaan. Dat van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan en dat het college deze vergunning bij brief van 18 december 2018, met onjuiste informatie over de inwerkingtreding, bekend heeft gemaakt, is onvoldoende om te kunnen worden gekwalificeerd als een toezegging dat het college niet tot invordering zal overgaan. Dat het college onjuiste informatie over de inwerkingtreding van die vergunning aan [appellant] heeft verschaft, doet hier niet aan af. Ook de omstandigheid dat het college door inschrijving van de bewoners in de BRP bekend was met de overtreding van de last, kan niet worden gekwalificeerd als een toezegging van het college dat wordt afgezien van invordering bij het verrichten van bouwwerkzaamheden gericht op het realiseren van zelfstandige woonruimtes.
Gelet hierop is er geen sprake van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.”
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@134023/202103762-1-r3