ABRvS 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4367 – Horen verklaringen van derden over de overtredingen tot de op de zaak betrekking hebbende stukken? Nee, omdat ze niet zijn gebruik voor het boetebesluit. Bij de BOB is er wel gebruik van gemaakt, maar toen zijn de relevante passages alsnog ingebracht.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat de stukken die de minister volgens haar aan haar had moeten overleggen, op de zaak betrekking hebben. Het gaat [appellante] om de volgende stukken: verklaringen die andere werkgevers in de keten hebben afgelegd over het onderzoek dat op hen betrekking heeft, verslagen van gesprekken die de inspecteurs met de vertegenwoordiger van [bedrijf B] hebben gevoerd, het boeterapport gericht aan [bedrijf B] en het boeterapport dat in de zaak [bedrijf C] is opgesteld, een andere opdrachtgever van [bedrijf B]. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellante] naar voren gebracht dat zij ook het verslag van het gesprek dat de inspecteurs met de boekhouder van [bedrijf B] hebben gevoerd, wil ontvangen. [appellante] voert aan dat de rechtbank bij haar oordeel een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken.
4.1. De rechtbank heeft beoordeeld of [appellante] voldoende heeft toegelicht dat de door haar genoemde stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Daaronder behoren ten minste die stukken waarop het bestuursorgaan zijn besluit heeft doen steunen, adviezen die zijn uitgebracht met het oog op het genomen besluit, onderzoeksrapporten, verslagen van hoorzittingen en oplegnotities. Stukken waarover het bestuursorgaan de beschikking heeft in verband met de besluitvorming, maar waarop het besluit niet rechtstreeks steunt, hebben op de zaak betrekking als deze stukken gelet op de omvang van het geschil relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het besluit.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] niet voldoende toegelicht dat verklaringen die andere werkgevers in de keten hebben afgelegd over het onderzoek dat op hen betrekking heeft en het boeterapport gericht aan [bedrijf B], op de zaak betrekking hebben. De boete is gebaseerd op de boeterapporten van 30 december 2020 en de aanvullende boeterapporten van 14 juli 2021 en 2 maart 2022. Deze verklaringen van andere werkgevers en het boeterapport gericht aan [bedrijf B] maken daar geen onderdeel van uit. En hoewel [appellante] er terecht op wijst dat de minister het besluit van 7 april 2022 ook heeft doen steunen op verklaringen van de vertegenwoordiger van [bedrijf B] en informatie uit het boeterapport in de zaak [bedrijf C], kan dit haar niet baten. De inhoud van deze stukken is namelijk weergegeven in de boeterapporten van 30 december 2020 en 2 maart 2022. De minister heeft in dit verband op de zitting over de verklaringen van [bedrijf B] toegelicht dat de verslagen van die gesprekken in het boeterapport van 30 december 2020 zijn opgenomen, maar dat er geen losse verslagen of gespreksaantekeningen van die gesprekken zijn gemaakt. Over het boeterapport in de zaak [bedrijf C] heeft hij toegelicht dat hij dit stuk niet ten grondslag heeft gelegd aan het besluit van 7 april 2022. Ook heeft de minister toegelicht dat van het gesprek van de inspecteurs met de boekhouder van [bedrijf B] geen verslagen zijn gemaakt. De inhoud van dat gesprek is weergegeven in het boeterapport van 30 december 2020. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister deze stukken niet kon of hoefde over te leggen.
4.2. Het betoog slaagt niet.
[…]
Waarschuwing preventieve stillegging van werk
15. [appellante] betoogt tevergeefs, gelet op wat de Afdeling onder 5.3 heeft overwogen, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] als werkgever kan worden aangemerkt en dat zij de Wav heeft overtreden ten aanzien van ten minste twintig werkenden, zodat sprake is van een ernstige overtreding en de minister een waarschuwing mocht opleggen. Wat [appellante] hier verder over heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
16. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank in haar uitspraak niet is ingegaan op de evenredigheid van de waarschuwing. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet heeft gemotiveerd dat de waarschuwing evenredig is.
16.1. Voor zover [appellante] in het kader van de aard van de overtreding en de met de overtreding samenhangende omstandigheden aanvoert dat de rechtbank bij haar oordeel had moeten betrekken dat sprake is van ontbrekende of verminderde verwijtbaarheid, dat [appellante] concrete en adequate maatregelen heeft genomen om haar werkprocessen te verbeteren en dat zij betwist dat zij alle overtredingen heeft begaan, wijst de Afdeling op overwegingen 10.3 en 10.9. Zij volgt dit betoog daarom niet.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een eventuele stillegging van de werkzaamheden grote maatschappelijke en economische gevolgen heeft. In de besluiten van 31 augustus 2021 en 7 april 2022 over de waarschuwing preventieve stillegging is de minister niet ingegaan op de maatschappelijke gevolgen en economische gevolgen voor derden bij een eventuele stillegging van werkzaamheden van [appellante] De toelichting die de minister op de zitting bij de rechtbank heeft gegeven dat de stillegging op één depot zal zien, beperkt in tijd is en dat de stillegging pas een week nadat deze is opgelegd zal ingaan zodat [appellante] genoeg tijd heeft om maatregelen te treffen, is niet toereikend. [appellante] voert terecht aan dat een periode van een week tussen het bevel en de daadwerkelijke stillegging relatief kort is om de volledige activiteiten van één depot over te dragen aan andere post- en pakketbezorgers. Zij zal een omleiding moeten organiseren. Verder is de minister in het geheel niet ingegaan op de mogelijke economische gevolgen voor derden.
16.2. Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@146456/202304739-1-v6/