ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1736 – BO mag na handhavingsverzoek van een derde ook ambtshalve onderzoek uitbreiden naar meer/andere overtredingen.

Handhavingsverzoek

5.       Pas in hoger beroep heeft de minister het handhavingsverzoek van EIA uit Londen van 13 oktober 2016 overgelegd. Volgens [appellante sub 1] en [appellante sub 2] is EIA, gelet op haar statuten, geen belanghebbende. Het is in strijd met de goede procesorde dat de minister heeft nagelaten te motiveren waarom hij desalniettemin tot handhaving is overgegaan. Bovendien bevat het handhavingsverzoek volgens hen achterhaalde en foutieve informatie over het importeren van hout uit Myanmar. De minister heeft volgens [appellante sub 1] en [appellante sub 2] gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste door die informatie niet te verifiëren en door hun niet de kans te geven op dat handhavingsverzoek te reageren.

5.1.    Dit betoog faalt. De minister heeft een zelfstandige toezichthoudende en handhavende bevoegdheid. Artikel 19, eerste lid, van de Houtverordening verplicht de lidstaten tot sancties op inbreuken op de verordeningsbepalingen en tot het nemen van alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat die bepalingen worden uitgevoerd. Ook volgt uit overweging 22 van de Preambule dat de bevoegde autoriteiten zich moeten inspannen om controles uit te voeren als zij beschikken over relevante informatie, met inbegrip van door derden geuite bezwaren. Bovendien is de minister niet alleen tot handhaving overgegaan naar aanleiding van het verzoek van EIA. Zoals volgt uit het rapport van bevindingen van 29 juni 2017 hebben ook eerdere toezichtonderzoeken – bij onder meer [appellante sub 2] – daartoe aanleiding gegeven.

Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. De minister heeft zich bij de besluiten van 25 oktober 2017 niet louter gebaseerd op de door EIA overgelegde informatie, maar daaraan een zelfstandig onderzoek ten grondslag gelegd. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben zich door middel van een zienswijze tegen het voornemen en bezwaar en (hoger) beroep voldoende daarover kunnen uitlaten.

[…]

14.3.  Wat betreft de hoogte van de per kubieke meter te verbeuren dwangsom, heeft de rechtbank in redelijkheid de beroepsgrond onbesproken kunnen laten. De last is inmiddels verlopen en [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben gedurende de looptijd van de last geen teakhout uit Myanmar geïmporteerd, zodat geen dwangsom zal worden verbeurd. De beoordeling van de beroepsgrond is in zoverre daarom niet relevant in het kader van het belang dat zij stellen te hebben, namelijk de schade die zij hebben geleden – die zij op de Nederlandse staat wensen te verhalen – en de aantasting van hun eer en goede naam.

14.4.  Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@126344/202001376-1-a3