ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2603 – dwangsom van 50k per administratieve fout te hoog.

6.    Chijnsgoed en anderen betogen dat de dwangsom te hoog is en dat de hoogte van de dwangsom onvoldoende is gemotiveerd, ook na de aanvulling in bezwaar. Daarover voeren Chijnsgoed en anderen aan dat zij bij iedere eventuele toekomstige omissie geconfronteerd kunnen worden met een bijzonder hoge dwangsom. Ook voeren zij aan dat onduidelijk is om welke hoeveelheid afvalstoffen het ging, dat onduidelijk is hoe het college de hoogte heeft bepaald en dat het college er geen rekening mee heeft gehouden dat de afvalstoffen ten tijde van de besluitvorming al waren verwijderd.

6.1.    Artikel 5:32b van de Awb luidt:

“1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.”

6.2.    Het college heeft ter motivering van de hoogte van de dwangsom gewezen op de ernst van de overtreding en de beoogde werking van de dwangsom. Daarnaast heeft het college gesteld dat het rekening heeft gehouden met de mate waarin de dwangsom een voldoende financiële prikkel geeft om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Voorts heeft het college gesteld dat het rekening heeft gehouden met de impact die de overtreding heeft of kan hebben op het milieu. Het kunnen volgen van afvalstoffen in de hele cyclus van het afvalbeheer is een zeer zwaarwegend belang, aldus het college. Daarom heeft het college in het besluit van 27 februari 2019 een hogere dwangsom gesteld op de overtreding van het voorschrift over het melden en het accepteren van afvalstoffen dan voor de overige geconstateerde overtredingen, die hier overigens niet ter beoordeling voorliggen.

6.3.    Het opleggen van een last onder dwangsom heeft als doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet zo’n prikkel uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De dwangsom bedraagt € 50.000,00 per constatering met een maximum van één constatering per dag (en een maximumbedrag van € 300.000,00). Dit is een aanzienlijk bedrag voor de overtreding van een administratieve verplichting. Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb moeten de bedragen in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang. Het college heeft echter niet toegelicht op welke manier het bij deze overtreding rekening heeft gehouden met de gevolgen die de overtreding heeft voor het milieu. Het heeft de gestelde dwangsom niet, althans niet kenbaar, gebaseerd op beleid en ook heeft het college geen verbinding gelegd tussen – bijvoorbeeld – de hoeveelheid afvalstoffen waarop de melding ziet of de ernst van de fout van de melding. Op de zitting van de Afdeling is verder besproken dat met de opgelegde last ook bij een incidentele, evident kennelijke omissie of verschrijving direct een dwangsom van € 50.000,00 wordt verbeurd, indien de onjuiste melding door het college is geconstateerd. In het licht hiervan en in aanmerking genomen dat het college voornamelijk in algemene termen de hoogte van de dwangsom heeft toegelicht, is de Afdeling van oordeel dat het college de hoogte van de gestelde dwangsom niet deugdelijk heeft gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@123039/201908564-1-r4/