ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2643 – bg termijn niet te kort, in het buitenland verblijvende overtreder had een derde kunnen inschakelen. Last niet goed bekendgemaakt, besluit dus pas later in werking getreden waardoor bestuursdwang achteraf bezien voor verstrijken termijn is uitgevoerd. Geen kostenverhaal mogelijk.

5.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3891), geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Een begunstigingstermijn mag ook niet wezenlijk korter worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn dient ertoe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat bestuursdwang wordt toegepast. Alleen in spoedeisende gevallen geldt het voorgaande niet. Van een dergelijk geval is hier echter geen sprake.

In de last onder bestuursdwang heeft de burgemeester conform het Damoclesbeleid Goirle 2011 een begunstigingstermijn van drie dagen opgenomen. De rechtbank is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat een begunstigingstermijn van drie dagen in dit geval te kort is. In dat kader heeft zij ten onrechte van belang geacht dat de burgemeester op de hoogte was van de omstandigheid dat [wederpartij] ten tijde van de begunstigingstermijn in het buitenland verbleef en dat de begunstigingstermijn in het weekend viel. Deze omstandigheden maken niet dat het onmogelijk was voor hem om aan de last te voldoen. Iemand anders had namens hem de last kunnen uitvoeren. Bovendien kon [wederpartij] de last al zien aankomen, aangezien al op 18 april 2018 een voornemen tot oplegging van de last onder bestuursdwang was genomen en hij hiertegen op 9 mei 2018 een zienswijze had ingediend. Daar komt bij dat hij naar aanleiding van het voornemen reeds in mei roldeuren had besteld om de openingen in de loods af te sluiten en dat deze roldeuren alleen nog niet geplaatst waren. Niet gebleken is dat het onmogelijk was deze roldeuren door een aannemer binnen de begunstigingstermijn te laten plaatsen. De burgemeester was daarentegen in staat de grote openingen van de loods binnen een dag te laten afsluiten. De duur van de werkzaamheden maakt daarmee niet dat het onmogelijk was om binnen de gestelde begunstigingstermijn aan de last te voldoen. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid een begunstigingstermijn van drie dagen heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt.

[…]

8.1.    In artikel 2:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een ieder zich in het verkeer met bestuursorganen ter behartiging van zijn belangen kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen geschiedt.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 26 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7639), vloeit uit artikel 2:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (PG Awb I, p. 167), voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via die gemachtigde verloopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, de bekendmaking op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Hiervoor is niet van belang of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd.

De last onder bestuursdwang luidt als volgt: “Op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gelezen in samenhang met afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht, gelast ik u om de loods, staande en gelegen op het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te Riel en kadastraal bekend gemeente Goirle, sectie K nummer 0441, binnen een termijn van drie dagen na de datum van verzending van dit besluit te sluiten en gesloten te houden.”

Al bij het indienen van de zienswijze tegen het voornemen tot opleggen van de last onder bestuursdwang had [wederpartij] een gemachtigde die hem vertegenwoordigde. Ook na het indienen van de zienswijze heeft de gemachtigde contact gehad met de burgemeester over de voorliggende kwestie. De last onder bestuursdwang is weliswaar conform artikel 5:24, derde lid, van de Awb op 27 juni 2018 aan [wederpartij] verzonden, maar op die dag is er geen afschrift aan zijn gemachtigde verstuurd. De gemachtigde is door de ouders van [wederpartij] op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat er een last was opgelegd. Deze heeft vervolgens per mail aan de gemeente verzocht om een afschrift van de beschikking. Niet in geschil is dat hij dit afschrift op 2 juli 2018 per mail heeft ontvangen. Er moet dus van worden uitgegaan dat de gemachtigde op dat moment kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de last onder dwangsom pas op 2 juli 2018 is bekendgemaakt en in werking getreden gelet op het bepaalde in artikel 2:1, eerste lid, van de Awb in verbinding gelezen met de artikelen 3:40 en 3:41, eerste lid, van de Awb. De burgemeester heeft evenwel op 3 juli 2018 bestuursdwang toegepast door de loods te sluiten. Daarmee is de last onder bestuursdwang geëffectueerd binnen de daarin gestelde begunstigingstermijn van drie dagen. De gemaakte kosten voor de toepassing van bestuursdwang heeft de burgemeester dan ook ten onrechte bij het besluit van 6 augustus 2018 op [wederpartij] verhaald.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@123116/201905749-1-a3/