ABRvS 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3708 – geen nadeelcompensatie na rechtmatige handhaving wegens overtreding bestemmingsplan. Het gaat om schade veroorzaakt door het overtreden van de norm – door de overtreder. Die schade kan niet op de overheid worden verhaald.
14. [appellant sub 1A] betoogt dat de rechtbank, in het kader van het onderzoek of er ruimte is voor nadeelcompensatie op andere gronden dan schending van het vertrouwensbeginsel, niet de juiste feitelijke omstandigheden heeft afgewogen, omdat de door de rechtbank bedoelde uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019 niet is gedaan in een vergelijkbaar geval.
[appellant sub 1A] wist bij de aanvang van de huur van de woning en bij de latere aankoop van de woning niet dat permanent verblijf in de woning niet was toegestaan en in strijd was met het toepasselijke bestemmingsplan. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van [exploitant] is gebleken dar de woning wel was ingetekend in het bestemmingsplan, maar dat permanent verblijf daarin niet was geregeld. Na de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 was duidelijk dat verblijf in de woning niet is toegestaan en de waarde van de woning nagenoeg nihil is. De gemeente heeft niet overwogen om de ontstane schade te beperken. Inmiddels is op het nabijgelegen perceel geen sprake meer van bedrijfsmatige activiteiten en zijn aldaar particuliere woonhuizen gebouwd. Niet valt dan ook in te zien waarom het gebruik van het perceel voor woondoeleinden niet alsnog wordt gelegaliseerd.
Het verlies van de waarde van de woning is een last die niet tot het normale maatschappelijke risico behoort.
Verder heeft de rechtbank onvoldoende onderzocht of [appellant sub 1A] op grond van het evenredigheidsbeginsel in aanmerking komt voor nadeelcompensatie. In het kader van de toetsing aan dat beginsel is niet meegewogen dat het college weliswaar in beginsel zijn handhavingsbevoegdheid moet aanwenden, maar dat de handhaving in dit geval mede het gevolg is van meerdere fouten aan de zijde van het college. Indien het college gewoon zijn werk goed had gedaan, dan zou [appellant sub 1A] nooit in deze situatie verzeild zijn geraakt. [appellant sub 1A] vindt de lasten die hij daardoor eenzijdig moet dragen buitenproportioneel en, tegen de achtergrond van het algemene beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten en/of het evenredigheidsbeginsel, niet te accepteren. Hij meent dat, ondanks dat het gaat om rechtmatige besluiten om te handhaven na de onherroepelijke uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, er voldoende redenen zijn om nadeelcompensatie toe te kennen.
14.1. Indien, zoals [appellant sub 1A] in het beroepschrift heeft gesteld, deze kwestie geheel buiten zijn schuld en invloedssfeer is ontstaan, brengt dat niet zonder meer met zich dat hij de gestelde schade op het college kan afwentelen. Dat iemand schade lijdt die buiten zijn schuld en invloedsfeer is ontstaan, biedt niet zonder meer een grond om die schade af te wentelen op de overheid.
14.2. Op de zitting van de Afdeling is vastgesteld dat [appellant sub 1A] in het verzoekschrift van 12 februari 2020 beoogd heeft te betogen dat hij aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem gestelde schade op grond van het vertrouwensbeginsel, het algemene beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten en/of het evenredigheidsbeginsel.
14.3. In het besluit van 14 december 2020, gelezen in samenhang met het besluit van 26 mei 2020, is voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat bij [appellant sub 1A] niet het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het perceel een (onherroepelijke) bestemming voor wonen zal krijgen en het college niet handhavend tegen de overtredingen op het perceel zal optreden. [appellant sub 1A] heeft in het hogerberoepschrift niet aangevoerd dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Voor zover hij dat ter zitting van de Afdeling alsnog heeft gedaan, is van belang dat hij daarbij geen redenen heeft aangevoerd waarom het gemotiveerde standpunt van het college onjuist of onvolledig zou zijn. Dat betekent dat de rechtbank alleen al hierom terecht tot het oordeel is gekomen dat [appellant sub 1A] niet op grond van het vertrouwensbeginsel aanspraak op nadeelcompensatie kan maken.
14.4. Voor nadeelcompensatie kan aanleiding bestaan in een situatie waarin een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met andere onevenredig zwaar treft. Het gaat dan om een situatie waarop het algemene beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten ziet.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant sub 1A] niet met succes een beroep op dit algemene beginsel kan doen. In dit geval gaat het om schade die [appellant sub 1A] heeft ondervonden als gevolg van handhaving wegens de overtreding van een norm (het wonen op het perceel, terwijl dat geen bestemming voor wonen heeft). Voor zover [appellant sub 1A] als gevolg van de handhavingsbesluiten van 24 november 2015 en 1 november 2017 schade heeft geleden, is dit geen reden voor nadeelcompensatie, omdat de gestelde schade in dit geval niet kan worden aangemerkt als schade die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. Het gaat om schade die [appellant sub 1A] ondervindt als gevolg van handhaving wegens een door hem overtreden norm. Het bewonen van het bouwwerk en het gebruik daarvan als kantoorruimte en het realiseren van verschillende bouwkundige voorzieningen zonder dat hij in het bezit was van de daarvoor vereiste vergunningen was immers strijdig met het ter plaatse geldige bestemmingsplan. Aan het overtreden van een norm is inherent dat door het bestuur tegen de overtreder bestuurlijke maatregelen ter handhaving van deze norm worden getroffen. In zoverre verschilt de positie van [appellant sub 1A] niet van anderen die een wettelijk voorschrift overtreden en die ook geconfronteerd kunnen worden met handhavingsmaatregelen. Indien, zoals in het hogerberoepschrift is gesteld, aangenomen zou moeten worden dat [appellant sub 1A] bij de aankoop van de woning te goeder trouw was en uit het onderzoek van de makelaar en de verklaringen van de verkoper niet naar voren is gekomen dat permanent verblijf op het perceel niet is toegestaan, komen de gevolgen daarvan voor rekening van [appellant sub 1A]. Hij kan de schade niet op grond van het algemene beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten op de gemeente verhalen.
14.5. Verder is er geen grond voor het oordeel dat het college op grond van het evenredigheidsbeginsel was gehouden tot nadeelcompensatie in verband met de door [appellant sub 1A] gestelde onevenredige schade als gevolg van de handhavingsbesluiten. Uit de hiervoor in rechtsoverweging 4 genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3073) volgt dat het bij besluit van 30 mei 2016 gehandhaafde handhavingsbesluit van 24 november 2015 onherroepelijk is geworden. Dit betekent, voor zover hier van belang, onder meer dat dit handhavingsbesluit niet in strijd is met artikel 3:4, tweede lid van de Awb en dat het college niet gehouden was bij dat handhavingsbesluit in compensatie te voorzien. De omstandigheid dat er geen sprake is van onevenredige schade in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, betekent weliswaar niet dat er evenmin aanleiding is voor nadeelcompensatie op grond van het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten, maar hiervoor is overwogen dat daarvoor in dit geval geen aanleiding is.
14.6. Het betoog slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3708