ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1359 – handhaving tegen bodemverontreinigingen van ná 1987 mag zowel op grond van 13 Wbb als op grond van 29 en 37 Wbb. Daardoor kan er ook gehandhaafd worden tegen anderen dan diegene die de stoffen in de grond heeft gebracht.
Heeft het college de juiste wettelijke grondslag gebruikt?
2. Custom Powders betoogt dat in dit geval geen sprake is van een historische verontreiniging en dat het college zich daarom ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de artikelen 29 en 37 van de Wbb van toepassing zijn. Hiertoe stelt Custom Powders dat de verontreiniging op de locatie na de inwerkingtreding van artikel 13 van de Wbb is ontstaan, te weten in de periodes van 1997 tot 2012 en van 2013 tot en met 2017, en dat daarom geen sprake kan zijn van een historische verontreiniging. Zij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1247.
2.1. Het college heeft, op grond van artikel 37, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 55b, eerste lid, van de Wbb Custom Powders, als eigenaar van de locatie, verplicht de bodem te saneren. Uit de geschiedenis en totstandkoming van de Wbb (zie de door partijen aangehaalde kamerstukken II, 1989/90, 21556, nr. 3, p. 42, 1991/92, 21556, nr. 14, p. 25 en 2003/04, 29462, nr. 3, p. 9), noch uit de systematiek van deze wet volgt dat het college in alle gevallen van verontreinigingen van ná 1986 uitsluitend toepassing mag geven aan artikel 13 van de Wbb. Dat het voor de toepassing van artikelen 29 en 37 van de Wbb relevant is wanneer de verontreiniging is ontstaan, blijkt daaruit ook niet. Uit de door Custom Powders aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1247, volgt dat, om als historische verontreiniging te worden aangemerkt, de verontreiniging (in ieder geval ten dele) moet zijn ontstaan in de periode voorafgaand aan 1987. Uit deze uitspraak en de eveneens door Custom Powders aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:669, kan verder worden afgeleid dat artikel 13 van de Wbb niet kan worden toegepast bij verontreinigingen die vóór 1987 zijn ontstaan. Vóór 1987 bestond de verplichting als bedoeld in artikel 13 namelijk niet, zodat het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn om dat artikel op verontreinigingen van daarvoor toe te passen. Deze uitspraken gaan over de vraag wanneer artikel 13 van de Wbb mag worden toegepast en niet over de vraag wanneer artikel 37 van de Wbb mag worden toegepast. Ook betekenen deze uitspraken niet dat bij verontreinigingen van ná 1986 uitsluitend toepassing mag worden gegeven aan artikel 13 van de Wbb en niet aan de artikelen 29 en 37 van de Wbb. Voor verontreinigingen van na 1986 kunnen zowel artikel 13 als artikel 37 worden toegepast, waarbij van belang is dat artikel 13 alleen verplichtingen oplegt aan de vervuiler en artikel 37 een ruimer toepassingsbereik heeft en ook verplichtingen aan anderen kan opleggen. Dat is ook in deze zaak van belang omdat Custom Powders niet de overtreder van artikel 13 van de Wbb is, maar op grond van artikel 55b, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 37, vijfde lid, in haar hoedanigheid als eigenaar van de locatie, wel verantwoordelijk kan worden gesteld voor de sanering. Ook zijn de omvang en mate van verplichtingen die artikel 13 van de Wbb oplegt anders dan die op basis van artikel 37 van de Wbb kunnen worden opgelegd. Artikel 13 van de Wbb verschilt dus zowel wat betreft reikwijdte, als wat betreft de op grondslag daarvan op te leggen verplichtingen van de artikelen 29 en 37 van de Wbb, zodat toepassing van het ene artikel toepassing van de andere artikelen niet uitsluit.
2.2. In de Beleidsregels PFAS Helmond 2019 wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en historische bodemverontreiniging en worden regels gegeven over de wijze waarop kan worden bepaald of iets een nieuwe of een historische verontreiniging is en worden uitgangspunten gegeven voor de beoordeling van die verontreinigingen. In de tekst van de beleidsregels wordt echter niet uitgesloten dat bij nieuwe verontreinigingen (ook) artikel 37 van de Wbb wordt toegepast. Ter zitting is namens het college toegelicht dat de beleidsregels voor nieuwe verontreinigingen zo worden toegepast dat als artikel 13 van de Wbb voldoende instrumenten biedt, dat artikel wordt ingezet en anders toepassing wordt gegeven aan de artikelen 29 en 37. Dat in de toelichting bij de beleidsregels staat dat voor nieuwe verontreinigingen het beoordelingskader van artikel 13 geldt en voor historische artikel 37, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit niet uit de beleidsregels zelf kan worden opgemaakt en ook deze toelichting niet uitsluit dat artikel 37 ook wordt toegepast op nieuwe verontreinigingen.
2.3. Gelet op wat hiervoor onder 2.1 en 2.2 staat, volgt de Afdeling het college daarom in zijn betoog dat uit de wet noch uit het beleid volgt dat het college in alle gevallen van verontreinigingen van ná 1986 uitsluitend toepassing mag geven aan artikel 13 van de Wbb en de artikelen 29 en 37 niet kunnen worden ingezet. Het college heeft in dit geval dus toepassing mogen geven aan de artikelen 29 en 37 van de Wbb.
2.4. Het betoog van Custom Powders slaagt niet.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:1359