ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1896 – verzoeker om handhaving wél belanghebbende – geurhinder niet uitgesloten.

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert in dit verband aan dat hij wel belanghebbende is. Hij wijst er daarbij op dat de afstand van zijn perceel tot het perceel [locatie A] maar 87 m is, dat hij geen goed zicht heeft op de openbare weg door de beplanting die de eigenaren van het perceel in de berm hebben aangebracht en dat hij stankhinder ondervindt van de onjuist aangesloten riolering.

3.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat, als [appellant] geen belanghebbende was bij zijn verzoek om handhaving, er geen sprake was van een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van dat verzoek is dan geen besluit. Het tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend optreden gerichte bezwaar moet dan ook, als niet gericht tegen enig besluit, niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.3.    In het verzoek om handhaving heeft [appellant] zes overtredingen genoemd waartegen het college volgens hem handhavend moet optreden. Uit het hogerberoepschrift blijkt, en dat heeft hij ter zitting bevestigd, dat het [appellant] alleen nog gaat om de bewoning van het pand op het perceel door twee gezinnen, de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde yoga- en stilteruimte in het pand, het gebruik van de bermen door de eigenaren van het perceel en de aansluiting van de riolering van het perceel op de hemelwaterafvoer. De Afdeling zal hierna beoordelen of, uitgaande van deze vier gestelde overtredingen, de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellant] geen belanghebbende bij zijn verzoek om handhaving is.

[…]

3.8. Volgens [appellant] is de riolering van het pand op het perceel afgesloten van de persleiding. De riolering komt daardoor uit in de sloot naast zijn perceel. Hij zegt daardoor stankhinder te ondervinden.

Het college heeft op de zitting aangegeven dat de riolering van het perceel [locatie A] mogelijk tijdelijk was afgesloten van de persleiding. Het is daarom naar het oordeel van de Afdeling niet uitgesloten dat [appellant] door de andere wijze van afvoer van het afvalwater en de ligging van de sloot naast zijn perceel stankoverlast ondervond. Er kan dus niet worden gezegd dat [appellant] geen feitelijke gevolgen heeft ondervonden van de afsluiting van de riolering op de persleiding. [appellant] is daarom, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in zoverre wel belanghebbende bij zijn verzoek om handhaving.

3.9. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant], voor zover het de aansluiting van de riolering betreft, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft dus ook ten onrechte overwogen dat het college in zoverre het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog slaagt.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131858/202006505-1-r4/