ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910 – nieuwe evenredigheid. Sluiting van 24 maanden niet evenwichtig.

– Evenwichtigheid van de sluiting

10.4.  Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.

10.5.  De Afdeling oordeelt dat de duur van de sluiting van 24 maanden in dit geval onevenwichtig is. Zoals is overwogen onder 10.3, heeft de burgemeester gelet op de aan de orde zijnde omstandigheden sluiting noodzakelijk kunnen vinden. Daar staat tegenover dat hier sprake is van verminderde verwijtbaarheid van [appellante]. Daarover overweegt de Afdeling als volgt. Er was sprake van een recidivesituatie, maar het is aannemelijk dat [appellante] daar niet van op de hoogte was. De burgemeester zegt dat hij telefonisch contact heeft gezocht met [appellante] na de eerste drugsvondst. Hij zou contact hebben gehad met een medewerker en nog worden teruggebeld. Dat is niet gebeurd. [appellante] stelt deze medewerker niet te kennen en niet te weten van dit telefoongesprek. Op grond van de stukken en het verhandelde op de zitting is vast komen te staan dat de burgemeester [appellante] niet schriftelijk heeft geïnformeerd na de eerdere drugsvondst. Van de burgemeester had dit wel verwacht mogen worden. [appellante] had dan extra maatregelen kunnen nemen om herhaling te voorkomen. Dat er sprake is van een recidivesituatie, legt door het ontbreken van wetenschap daarvan bij [appellante] minder gewicht in de schaal.

[appellante] heeft overigens, hoewel zij niet wist dat er al eerder drugs waren aangetroffen, niet stilgezeten als verhuurder. [appellante] stelt dat zij een aantal keer per jaar een ronde door het hele bedrijfspand maakte, ook door het deel dat [persoon] onderhuurde, ter controle of sprake was van correct en in overeenstemming met het huurcontract zijnd gebruik van het verhuurde deel van het bedrijfspand. [huurder] hield [appellante] ook op de hoogte. [appellante] was er zo achter gekomen dat [persoon] het pand niet gebruikte zoals was overeengekomen. [persoon] zat soms ’s avonds in het pand met een groep mensen te kaarten met luide muziek. Ook had [appellante] gezien dat er meerdere malen politie langs was gekomen. Dat zou zijn gebeurd in verband met een rijbewijsontzegging. Deze constateringen waren voor [appellante] reden om de huurovereenkomst met [huurder] te beëindigen op 29 mei 2019. Hoewel [appellante] niet met een logboek of iets dergelijks aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk regelmatig het pand bezocht, blijkt uit de reden van de beëindiging van de huurovereenkomst met [huurder], die staat omschreven in de beëindigingsbrief, wel dat [appellante] toezicht heeft gehouden. De beëindiging dateert van twee dagen na de inval in het pand door de politie waarbij de drugs zijn ontdekt, maar ten tijde van de beëindiging was [appellante] van de inval nog niet op de hoogte.

De burgemeester had in bovenstaande reden moeten zien om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. [appellante] heeft het gebruik van het pand gecontroleerd. Toen dat niet in overeenstemming met de huurovereenkomst bleek, heeft zij actie ondernomen en de overeenkomst beëindigd. Omdat [appellante] niet wist van de eerdere drugsvondst, kon niet van haar worden verwacht dat zij diepgaander zou controleren. De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat een sluiting voor de duur van 24 maanden niet evenwichtig is.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131876/202100349-1-a3/