ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 – BGM mocht aannemen dat hasj is aangetroffen, ook al heeft NFI het niet onderzocht.
5.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester heeft mogen uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage en het later opgemaakte proces-verbaal. De informatie in de bestuurlijke rapportage, het mutatierapport en het later opgemaakte proces-verbaal komt overeen. De burgemeester heeft het ongeloofwaardig mogen achten dat de aangetroffen stof geen hasj betrof, ook al is de hasj niet door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht. Daarbij heeft hij mogen betrekken dat in de bestuurlijke rapportage is vermeld dat in de rookruimte een sterke wietlucht hing, in een asbak diverse opgerookte joints lagen en dat drie bezoekers in bezit waren van hasj en hennep. Wat er ook van zij dat de lucht van waterpijpen nog wel eens wordt verward met wietlucht, gelet op de aanwezigheid van opgerookte joints is onaannemelijk dat de waarneming van een wietlucht door de politieambtenaren niet juist is.
[…]
6.7. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de duur van de sluiting van negen maanden niet onevenwichtig is. [appellant] heeft gelet op het gebruik van het pand als horeca-inrichting geen bijzondere binding met het pand. Over de mate van verwijtbaarheid oordeelt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft betoogd dat hem geen verwijt te maken valt. De burgemeester heeft zich echter redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat van [appellant] verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van wat zich in de horeca-inrichting afspeelt. Zo had hem op moeten vallen dat er opgerookte joints in de asbakken lagen en dat er een wietlucht hing. Hij had daarop actie moeten ondernemen. Naar het oordeel van de Afdeling valt [appellant] wel een verwijt te maken. Wel is het zo dat na de afloop van de sluiting van het pand gedurende negen maanden, [appellant] geen mogelijkheid meer had om het pand te gebruiken als horeca-inrichting. De burgemeester heeft namelijk vlak voordat de duur van de sluiting voorbij was, de vergunningen ingetrokken van de horeca-inrichting. [appellant] kan daardoor de horeca-inrichting in dit pand niet meer exploiteren. Toch heeft de burgemeester het belang van herstel van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. De reden daarvoor is dat er, zoals is overwogen onder 6.5, sprake is van een ernstige situatie als is bedoeld in de Beleidsregels Opiumwet die maakt dat de sluiting noodzakelijk is. Bovendien overweegt de Afdeling dat het besluit tot intrekking van de vergunningen hier niet ter beoordeling staat.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131883/202005732-1-a3/