ABRvS 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:949 – Aanmaning voor invorderingsbeschikking kan niet, maar uitstel van betaling kan wél. Geen verjaring.
Invorderingsbevoegdheid verjaard?
3. [appellante A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van het college tot invordering van de dwangsommen, als die na 14 februari 2020 zijn verbeurd, nog niet is verjaard. Volgens haar was die bevoegdheid al wel volledig verjaard omdat er meer dan een jaar was verstreken nadat de laatste dwangsom was verbeurd op 27 maart 2020. Zij wijst op artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waarin staat dat de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Zij stelt dat dat slechts anders is wanneer binnen dat jaar een invorderingsbesluit is genomen en is aangemaand. Daarbij voert zij aan dat de verjaringstermijn niet is verlengd door het besluit van 1 februari 2021, waarbij het college uitstel van betaling heeft verleend, omdat er op dat moment nog geen invorderingsbesluit was genomen. Hierbij wijst zij op de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2016, waarin onder 2.3 is geoordeeld dat een aanmaning die was gestuurd voordat een invorderingsbesluit was genomen, niet kan worden aangemerkt als een invorderingshandeling en daarom de verjaring van de invorderingsbevoegdheid niet heeft gestuit. Volgens [appellante A] volgt hieruit dat ook een besluit tot uitstel van betaling de verjaringstermijn niet stuit als niet eerst een invorderingsbesluit is genomen.
3.1. Op grond van artikel 5:35 van de Awb, zoals dat artikel luidde tot 1 april 2021, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
Op grond van artikel 4:94, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen en op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan gedurende het uitstel niet aanmanen of invorderen.
Op grond van artikel 4:111, eerste lid, van de Awb wordt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
3.2. Niet in geschil is dat de begunstigingstermijn voor het laatst is verlengd tot en met 14 februari 2020, dat tot op heden niet aan de last is voldaan en dat daarom op 21 februari 2020 de eerste dwangsom van € 2.750,00 van rechtswege is verbeurd. Dat betekent dat op dat moment de verjaringstermijn van één jaar van de bevoegdheid tot invordering van de eerste verbeurde dwangsom begon te lopen tot in beginsel 21 februari 2021.
Anders dan [appellante A] betoogt, is het niet zo dat alleen door het nemen van een invorderingsbesluit kon worden voorkomen dat de invorderingsbevoegdheid op die datum zou verjaren. Zoals is bepaald in artikel 4:111 van de Awb en zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3682, wordt met een besluit tot uitstel van betaling voor een bepaalde termijn, de termijn voor verjaring van de invorderingsbevoegdheid ook met die termijn verlengd. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, in haar uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3320, is daarvoor niet vereist dat eerst een invorderingsbesluit is genomen. Anders dan [appellante A] betoogt volgt uit de door [appellante A] aangehaalde uitspraak van 20 juni 2018 niet dat de invorderingstermijn alleen kan worden verlengd als een invorderingsbesluit is genomen. In die uitspraak is overwogen dat het sturen van een aanmaning voordat een invorderingsbesluit is genomen, de verjaring van de invorderingsbevoegdheid niet stuit, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat een besluit tot uitstel van betaling de verjaringstermijn niet verlengt zolang nog geen invorderingsbesluit is genomen. Daarbij wijst de Afdeling naast voormeld artikel 4:111 van de Awb ook op artikel 5:37, eerste lid, van de Awb dat bepaalt dat een invorderingsbesluit moet zijn genomen voordat het bestuursorgaan kan aanmanen tot betaling van de dwangsom. Voor het verlenen van uitstel van betaling geldt dat niet.
In dit geval heeft het college met de besluiten van 1 februari 2021, 1 april 2021, 26 mei 2021 en 4 augustus 2021 uitstel van betaling verleend voor de duur van in totaal zeven maanden. Daarmee heeft het college de verjaringstermijn van zijn invorderingsbevoegdheid verlengd tot 21 september 2021. Op het moment van de aangevallen uitspraak, 19 mei 2021, was die verlengde verjaringstermijn nog niet verlopen. De rechtbank heeft dan ook terecht vastgesteld dat de bevoegdheid van het college tot invordering van dwangsommen niet was verjaard.
Het betoog faalt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:949