ABRvS 6 oktober 2021 ECLI:NL:RVS:2021:2243 – Opiumwet sluiting onevenredig gelet op de omstandigheden van de bewoners – nieuwe koers.

Evenredigheid

7.8. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn de hierna onder 7.9 tot en met 7.11 te bespreken omstandigheden van belang.

7.9. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.

7.10. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De gevolgen van een woningsluiting kunnen echter bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840). Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719) of gezien de ernst van de overtreding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149).

7.11. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). De burgemeester moet zich echter informeren over geschikte opvang, waarbij hij moet bezien in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562).

7.12. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met inachtneming van de belangen van [appellanten sub 2] in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de sluiting van hun woning niet onevenredig is. Het gaat volgens hem immers om een grote hoeveelheid harddrugs, er is € 7.000,00 contant geld aangetroffen evenals drugsgerelateerde attributen die duiden op drugshandel, de woning ligt in een veiligheidsrisicogebied waar de drugsoverlast groot is en de zoon is eerder veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Volgens de burgemeester moeten [appellanten sub 2] geacht worden zelf in staat te zijn om vervangende woonruimte te kunnen vinden, onder andere omdat zij al geruime tijd in Rotterdam wonen en [appellant sub 2B] een bloemenzaak exploiteert, waardoor zij volgens de burgemeester bekendheid in de buurt hebben en het niet aannemelijk is dat er absoluut geen opvangmogelijkheden zijn. Een tijdelijke verhuizing naar een aangrenzende gemeente kan volgens de burgemeester van hen gevergd worden. Voor het geval zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden, heeft de burgemeester verwezen naar maatschappelijke opvang bij Centraal Onthaal.

7.13. [appellanten sub 2] betogen dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de sluiting van hun woning evenredig is. Zij erkennen dat de aanwezigheid van kinderen op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester zou moeten afzien van sluiting van de woning, maar de aanwezigheid van hun twee minderjarige en schoolgaande kinderen tezamen met andere omstandigheden leidt er volgens hen toe dat de sluiting onevenredig is. Ter onderbouwing hebben zij op het volgende gewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat aangenomen mag worden dat [appellanten sub 2] geen weet hadden van de aanwezigheid van de harddrugs en de drugsgerelateerde attributen, zodat van persoonlijke verwijtbaarheid geen sprake is.

Daarnaast kunnen zij zelf niet voorzien in vervangende huisvesting, aldus [appellanten sub 2]. Zij hebben een aanvraag tot toegang tot de maatschappelijke opvang van Centraal Onthaal gedaan. Centraal Onthaal heeft echter te kennen gegeven dat [appellanten sub 2] niet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang voldoen, omdat uit onderzoek is gebleken dat zij in staat moeten worden geacht om op eigen kracht en met behulp van hun netwerk tijdelijke huisvesting te regelen. Alleen als [appellanten sub 2] daadwerkelijk op straat komen te staan, zou Centraal Onthaal iets voor hen kunnen betekenen. [appellanten sub 2] hebben echter een verklaring van een andere meerderjarige zoon uit Rotterdam en twee verklaringen van familieleden uit Amsterdam overgelegd, waaruit blijkt dat deze zoon en de familieleden het gezin van [appellanten sub 2] geen onderdak kunnen bieden, omdat hun woningen daarvoor te klein zijn. [appellanten sub 2] voeren verder aan dat hun financiële middelen ontoereikend zijn om naast de doorlopende huur van hun woning op de particuliere woningmarkt een andere woning te huren of te kopen. Ter onderbouwing hebben zij inzage gegeven in hun inkomsten, waaruit volgens hen blijkt dat hun financiële draagkracht beperkt is. [appellanten sub 2] hebben ook op de sociale woningmarkt gezocht naar vervangende woonruimte, maar door hun beperkte inschrijvingstijd eindigen zij bij reacties op huurwoningen op een laag plaatsingsnummer. Het is daardoor volgens [appellanten sub 2] vrijwel onmogelijk om binnen afzienbare tijd een tijdelijke sociale huurwoning te bemachtigen.

Sluiting van de woning zou volgens [appellanten sub 2] extra zwaar voor hen zijn, omdat [appellant sub 2A] ziek is. Zoals uit rechtsoverweging 2 blijkt, is in 2016 vanwege kanker een nier bij hem verwijderd. Hij heeft veel pijn en last van vermoeidheid en moet regelmatig het ziekenhuis bezoeken. Ter onderbouwing heeft hij een afsprakenkaart van het ziekenhuis en een brief van de huisarts overgelegd, waarin de huisarts verklaart dat [appellant sub 2A] ernstig ziek is en onmogelijk op straat gezet mag worden.

Tot slot hebben [appellanten sub 2] erop gewezen dat ten tijde van het besluit op bezwaar de mogelijkheid nog openstond dat woningcorporatie Havensteder zou overgaan tot het ontbinden van hun huurovereenkomst en hen op een zwarte lijst zou plaatsen. Dat zou betekenen dat zij niet voor een andere sociale huurwoning in aanmerking zouden kunnen komen.

7.14. De burgemeester heeft in hoger beroep niet betwist dat [appellanten sub 2] geen verwijt van de overtreding gemaakt kan worden, zodat van het oordeel van de rechtbank daarover mag worden uitgegaan. De burgemeester heeft ook onderkend dat [appellant sub 2A] ziek is en dat [appellanten sub 2] twee minderjarige en schoolgaande kinderen hebben. Hoewel de door [appellanten sub 2] overgelegde documenten geen volledige inzage in hun inkomsten en uitgaven geven, blijkt daaruit wel voldoende dat hun financiële draagkracht niet dermate sterk is dat van hen in redelijkheid verwacht kan worden dat zij binnen een redelijke termijn in vervangende woonruimte op de particuliere woningmarkt kunnen voorzien. Dat hun financiële draagkracht beperkt is, blijkt ook uit het feit dat zij in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Zij hebben ook toegelicht dat [appellant sub 2A] door zijn ziekte niet kan werken en dat zij op een lage plek op de wachtlijst voor een sociale huurwoning staan. [appellanten sub 2] hebben daarom aannemelijk gemaakt dat zij zeer moeilijk in vervangende woonruimte kunnen voorzien. Daar komt bij dat ten tijde van het besluit op bezwaar niet uitgesloten was dat Havensteder tot ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst zou overgaan, wat de gevolgen van het sluiten van de woning bijzonder zwaar zou maken voor [appellanten sub 2]. Ten tijde van de zitting bij de Afdeling was niet bekend of Havensteder alsnog zou overgaan tot het ontbinden van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst, omdat Havensteder te kennen heeft gegeven de procedure bij de bestuursrechter te willen afwachten, maar de burgemeester heeft wel verklaard dat in dit soort gevallen de huurovereenkomst meestal wordt ontbonden.

Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de lastige situatie waarin de burgemeester zich bij de bestrijding van drugscriminaliteit bevindt en hij er terecht op heeft gewezen dat het om een ernstige overtreding gaat, is de Afdeling – anders dan de rechtbank – gelet op de door [appellanten sub 2] aangevoerde omstandigheden van oordeel dat er bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het uitgangspunt van het beleid in dit geval gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Dit betekent dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. Van belang daarbij is dat het gaat om een specifieke samenloop van omstandigheden, welke omstandigheden in samenhang bezien de sluiting van de woning in dit geval onevenredig maken: [appellanten sub 2] treft geen verwijt van de overtreding, zij hebben aannemelijk gemaakt dat het zeer moeilijk is om vervangende woonruimte op de particuliere en sociale woningmarkt te vinden, terwijl [appellant sub 2A] ziek is en zij twee minderjarige en schoolgaande kinderen hebben en daarnaast ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst dreigt, waardoor de gevolgen van het sluiten van de woning verder strekken dan de sluiting voor zes maanden. Het risico op ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst zou zich ook voordoen bij sluiting voor een kortere periode, want op grond van artikel 231, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek biedt een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerde sluiting op zichzelf de mogelijkheid om de huurovereenkomst zonder procedure bij de rechter te ontbinden. Een waarschuwing zou daarom passender zijn geweest.

Het betoog slaagt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127077/202005211-1-a3