ABRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3287 – BO heeft tenon rechte niet ambtshalve legalisatie mogelijkheid bouwwerk onderzocht.

Concreet zicht op legalisatie hok en waterbakken

7.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er concreet zicht op legalisatie van het hok en de waterbakken bestaat. Daartoe voert hij aan dat deze bouwwerken op grond van artikel 35.2, onder b, van de planregels zijn toegestaan. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat als de bouwwerken in overeenstemming zijn met deze planregel, het er niet toe doet of de bouwwerken tevens in overeenstemming zijn met de bouwregels die horen bij de andere bestemmingen die op het perceel gelden. Dit volgt uit de tekst van artikel 35.2, onder b, van de planregels, aldus [verzoeker]. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is volgens [verzoeker] dus niet van belang of het hok en de waterbakken dienstbaar zijn aan de enkelbestemming.

7.1.    Het perceel heeft – naast de enkelbestemming “Agrarisch met waarden” – onder meer de dubbelbestemming “Waterstaat – Stroomvoerend deel rivierbed”. In artikel 35.2 van de planregels zijn de bouwregels voor deze dubbelbestemming opgenomen. Deze bepaling luidt voor zover hier van belang:

“a. In of op de voor stroomvoerend regime bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits:

1. De andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten;

[…]

4. Er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatwerk gewaarborgd blijft;

5. Er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

6. Er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

b. In afwijking van het bepaalde in lid 35.2 sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:

1. Omgevingsvergunningvrije activiteiten;

2. Een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;

3. Overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;

4. Activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;

5. Tijdelijke activiteiten, een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 35.2 sub a onder punt 4 tot en met 6.”

Artikel 44.2, sub a, van de planregels luidt:

“Waar een enkelbestemming uit dit plan samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming”

7.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat niet kan worden toegekomen aan de vraag of het hok en de waterbakken in overeenstemming zijn met artikel 35.2, onder b, van de planregels, omdat zij niet dienstbaar zijn aan de enkelbestemming “Agrarisch met waarden”. Weliswaar staat in artikel 35.2, onder a, van de planregels dat uitsluitend mag worden gebouwd mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten, maar in artikel 35.2, onder b, van de planregels wordt daarop een uitzondering gemaakt voor (onder meer) bepaalde kleine (bouw)activiteiten. Uit de tekst van deze planregel volgt dat als wordt voldaan aan de daarin opgenomen voorwaarden, het niet van belang is of de betreffende bouwwerken in overeenstemming zijn met de bouw- of gebruiksregels van de overige bestemmingen. Uit artikel 44.2, onder a, van de planregels volgt dat het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming voorrang heeft boven de enkelbestemming. Dat het hok en de waterbakken niet dienstbaar zijn aan de enkelbestemming “Agrarisch met waarden” betekent daarom niet dat deze bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Het college heeft niet beoordeeld of het hok en de waterbakken voldoen aan de voorwaarden van artikel 35.2, onder b, van de planregels. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het college dat alsnog te doen en een nader standpunt in te nemen over de vraag of er concreet zicht op legalisatie is. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat – anders dan het college in het besluit op bezwaar veronderstelt – artikel 35.2, onder b, van de planregels geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening. Indien het hok en de waterbakken in overeenstemming zijn met artikel 35.2, onder b, van de planregels, zijn de bouwwerken in zoverre toegestaan en is dus uitsluitend nog een omgevingsvergunning voor bouwen vereist om de bouwwerken te legaliseren.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3287