ABRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3392 – Hangende hoger beroep wordt overtreding (vergunningplichtige trampoline) vervangen door exemplaar dat niet vergunningplichtig is. Geen sprake meer van overtreding. Dwangsom ten onrechte ingevorderd.

De overtredingen

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de trampolines, het speeltoestel met de daarbij behorende tegels, en het gebruik van het perceel als tuin, omdat geen sprake is van een overtreding. Hij voert daartoe aan dat het speeltoestel en de trampolines vallen onder artikel 2, onderdeel 11, van Bijlage II bij het Bor, waardoor deze objecten vergunningvrij zijn. Volgens hem horen de tegels onder het speeltoestel bij dit speeltoestel, omdat zij een valdempende werking hebben en zijn deze tegels daarom ook vergunningvrij. Het afgraven van de gronden voor de trampolines is volgens hem toegestaan, omdat sprake is van “normaal gebruik”, zoals bedoeld in artikel 4.6, onder g, sub 1, van de planregels, waardoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken vereist is.

4.1.    Artikel 2 van Bijlage II bij het Bor luidt: “Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

11. een sport- of speeltoestel voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 2,5 m, en

b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

[…]”.

De gronden waarop het speeltoestel, de tegels en de ingegraven trampolines zijn gesitueerd hebben onder meer de bestemming “Agrarisch met waarden – 2”.

4.2.    Zoals hiervoor al is overwogen maken de controlerapporten aannemelijk dat het speeltoestel hoger is dan 2,5 m. Uit artikel 2 van Bijlage II bij het Bor volgt daarom niet dat dit speeltoestel vergunningvrij is. Ook als de tegels zouden horen bij het speeltoestel, zijn deze tegels dus niet vergunningvrij, omdat het speeltoestel niet vergunningvrij is. Het speeltoestel wordt niet gebruikt voor de agrarische bestemming van de grond. Het bestemmingsplan staat het gebruik van dit speeltoestel binnen deze bestemming dus niet toe. Daarom is het speeltoestel in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

De tegels onder het speeltoestel zijn in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo aangebracht. Het aanleggen van oppervlakteverhardingen wordt in artikel 4.6, sub a, onder 2, van de planregels zonder omgevingsvergunning namelijk verboden. De tegels zijn bovendien aangebracht ten behoeve van een gebruik van de gronden dat gelet op de bestemming van de gronden niet is toegestaan. Daarom is het gebruik van de tegels ook in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

De trampolines zijn minder hoog dan 2,5 m, en functioneren uitsluitend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens. Uit artikel 2 van Bijlage II bij het Bor volgt daarom dat geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c van de Wabo nodig is voor de trampolines. Maar, de trampolines zijn ingegraven. Uit artikel 4.6, sub a, onder 8 van de planregels volgt dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken nodig is voor het afgraven van gronden. De afgravingen ten behoeve van de trampolines zijn daarom wel vergunningplichtig. Uit artikel 4.6, sub g, onder 1, van de planregels volgt weliswaar dat geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken nodig is voor het uitvoeren van werken behorende bij het normale gebruik van de gronden, maar het afgraven van gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden – 2” ten behoeve van trampolines is geen normaal gebruik van deze agrarische gronden. De afgravingen ten behoeve van de trampolines zijn daarom in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.

Tot slot overweegt de Afdeling dat uit de controlerapporten blijkt dat [appellant] gebruik maakte van het perceel als tuin. Het perceel is bestemd voor agrarisch gebruik, en niet voor een tuin/erf behorende bij de woning van [appellant]. Het gebruik van het perceel als tuin is daarom in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

4.3.    Gelet op wat hiervoor is besproken, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het speeltoestel, de tegels en de afgravingen voor de trampolines, en het gebruik van het perceel als tuin.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie over het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Het besluit van 10 december 2021

6.       Het college heeft bij besluit van 10 december 2021 besloten om over te gaan tot invordering van volgens hem verbeurde dwangsommen van in totaal € 7.500,00. Dit omdat is geconstateerd dat op het perceel een trampoline is geplaatst. Volgens het college heeft [appellant] hiermee de last, inhoudende dat hij het gebruik van de agrarische en archeologisch waardevolle grond als tuin/erf gestaakt moet houden, overtreden. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dit besluit ook onderwerp van dit geding.

6.1.    [appellant] betoogt dat hij deze last niet heeft overtreden. Volgens hem is gebruik van de trampoline die nu op het perceel staat omgevingsvergunningvrij.

6.2.    De Afdeling overweegt dat de dwangsommen worden ingevorderd omdat [appellant] de last inhoudende dat hij het gebruik van de agrarische en archeologisch waardevolle grond als tuin/erf gestaakt moet houden, zou hebben overtreden door het perceel te gebruiken als tuin. Het college is tot dat oordeel gekomen, omdat [appellant] een niet ingegraven trampoline heeft geplaatst op het perceel.

Uit de foto’s die het college van deze trampoline heeft gemaakt blijkt dat sprake is van een niet ingegraven, los op de grond staande en minder dan 2,5 m hoge trampoline. Voor de plaatsing van een dergelijke trampoline is geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo nodig. Dat het perceel niet is bestemd als tuin betekent dus niet dat de trampoline niet op dat perceel mag staan en worden gebruikt. Het college was daarom niet bevoegd om over te gaan tot invordering.

Het betoog slaagt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:3392