5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde lasten onvoldoende nauwkeurig zijn omschreven en daarom in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
5.1. Artikel 5:31d van de Awb luidt: “Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b.de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.”
Artikel 5:32a, eerste lid, luidt: “De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.”
5.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:273, vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zo duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. In de besluiten van 9 november 2018, 3 december 2018 en 12 maart 2019 heeft het college [appellant] gelast het illegale gebruik van de woningen ten behoeve van woningvorming te staken en gestaakt te houden. In die besluiten is niet geconcretiseerd wat [appellant] moet doen of nalaten om de overtreding te beëindigen. In de besluiten van 15 juli 2019 is dat evenmin geconcretiseerd. Dit betekent dat de oplegging van de lasten in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is. In zijn schriftelijke uiteenzetting wijst het college erop dat het op 30 september 2019 ter zitting van de rechtbank een concretisering van de lasten heeft gegeven. Deze concretisering kan echter niet afdoen aan de onrechtmatigheid van de lasten, omdat deze niet in een aanvullend besluit of aanvullende besluiten met een aangepaste begunstigingstermijn is neergelegd.
Het betoog slaagt.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@124972/202000763-1-a3/
Leave a Reply