ABRvS 7 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3218 – overtreder voldoet aan last om erfafscheiding te verlagen door terrein op te hogen. Dat mag in de gegeven omstandigheden. Aan de last voldaan.

Inhoud van de last

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de last onder dwangsom niet voor interpretatie vatbaar is. Volgens [appellant] geeft de last aan dat de erfafscheiding verlaagd moest worden, zodat het verhogen van het aansluitende terrein niet als een herstelmaatregel kan worden aangemerkt.

5.1.    In de last onder dwangsom staat dat [partij] binnen één maand na dagtekening van de brief de erfafscheiding over de gehele lengte moet verlagen tot een maximale hoogte van 2 m, berekend vanaf het verloop van het terrein. Omdat de last uitdrukkelijk vermeldt dat de maximale hoogte moet worden berekend vanaf het verloop van het terrein, biedt de last ruimte om deze op meerdere manieren te interpreteren. Er is daarbij niet concreet gelast dat alleen aan de last voldaan kon worden door verwijdering van een deel van de bovenkant van de schutting. Dit leidt er toe dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de last ook ruimte biedt voor de door [partij] gekozen herstelmaatregelen om het perceel op te hogen.

Het betoog slaagt niet.

Is de last uitgevoerd?

6.       [appellant] betoogt dat [partij] de last niet heeft uitgevoerd voor afloop van de begunstigingstermijn. Hiertoe wijst [appellant] er op dat de rechtbank heeft miskend dat de ophoging van het perceel buiten beschouwing moet worden gelaten. Deze ophoging van het perceel tot aan het peil van de weg moet worden aangemerkt als een plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophoging, aldus [appellant]. [appellant] wijst er daartoe op dat niet het gehele perceel is opgehoogd tot het peil van de woning en de weg, maar alleen het voorste gedeelte van het perceel. Omdat de last niet is uitgevoerd binnen de gestelde begunstigingstermijn, heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat het college heeft kunnen weigeren om tot invordering over te gaan.

6.1.    Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat [partij] binnen de begunstigingstermijn heeft voldaan aan de last, is van belang of na de ophoging van het perceel berekend vanaf het verloop van het terrein sprake is van een erfafscheiding van maximaal 2 m hoog. De last is opgelegd omdat de erfafscheiding zonder omgevingsvergunning was gerealiseerd en niet vergunningvrij was op grond van artikel 2, aanhef en onder 12, aanhef en onder b, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. In het besluit van 29 juni 2020 heeft het college daarom beoordeeld of op het perceel na de ophoging daarvan sprake is van een erfafscheiding van maximaal 2 m hoog berekend vanaf het verloop van het terrein, met toepassing van de meetwijze zoals opgenomen in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van die bijlage. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat de hoogte van een bouwwerk dient te worden gemeten vanaf de oorspronkelijke als natuurlijk aan te merken terreinhoogte. Bij de beoordeling of een ophoging past bij het verloop van het terrein dienen niet alleen het desbetreffende perceel, maar ook de omliggende percelen te worden betrokken (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:958, r.o. 8.3).

[partij] heeft een groot gedeelte van zijn perceel opgehoogd, zodat dit aansluit op het peil van zijn woning en de weg. Ter zitting van de Afdeling is onweersproken gesteld dat het perceel van [partij] na de ophoging dezelfde hoogte heeft als de omliggende percelen en dat het perceel van [appellant] het enige perceel in de straat is dat lager ligt. Daarnaast bevinden zich aan de voet van de erfafscheiding geen ophogingen die uitsluitend zijn aangebracht voor de erfafscheiding en die niet bij het verdere verloop van het terrein passen.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de terreinhoogte na voltooiing van de ophoogwerkzaamheden – als uitgangspunt heeft kunnen nemen en dat dit betekent dat de erfafscheiding niet hoger is dan 2 m berekend vanaf het verdere verloop van het terrein. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat het college terecht heeft geweigerd om tot invordering over te gaan omdat binnen de begunstigingstermijn is voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom.

Het betoog faalt.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3218