ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1467 – rechtbank oordeelt ten onrechte dat sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst en ten onrechte financiële gevolgen voor overtreder meegewogen.
3.2. Vaststaat dat ten tijde van het besluit van 13 maart 2019 geen concreet zicht bestond op legalisatie van de overtredingen.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de overtredingen in dit geval niet van geringe aard en ernst zijn. Het gaat om kozijnpuien van twee appartementen die zijn vervangen zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Daargelaten de precieze afstand tot het openbare gebied, blijkt uit de overgelegde foto’s dat de gewijzigde puien vanaf het openbare gebied duidelijk te zien zijn. De wijzigingen zijn niet alleen zichtbaar, maar – naar niet in geschil is – ook in strijd met redelijke eisen van welstand zoals opgenomen in de welstandsnota.
Hier komt bij dat de rechtbank ten onrechte in haar oordeel heeft betrokken dat voor precedentwerking niet gevreesd hoeft te worden. Het college heeft wat dit betreft in het besluit van 13 maart 2019 onvoldoende bijzondere omstandigheden vastgesteld die dit tot een uniek geval maken. De Afdeling is het daarom met [appellante] eens dat niet valt in te zien waarom het college, als het in dit geval niet handhaaft, nog wel zou kunnen optreden tegen het veranderen van de kozijnpuien van andere appartementen in hetzelfde gebouw.
Het betoog slaagt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in zijn afweging mocht betrekken dat het herstel van de overtredingen tot hoge kosten voor de overtreders (meer dan € 20.000) zou leiden. Volgens haar dient dit voor hun rekening te blijven.
4.1. Dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, biedt geen grond voor het oordeel dat dit handhavend optreden daardoor zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2871). Gelet hierop slaagt het betoog.
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@125982/202000254-1-r3/