ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2604 – Huurder nabijgelegen perceel geen overtreder. Objecten staan weliswaar nabij zijn woonwagen, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat hij ze heeft geplaatst (en dus overtreder is).

4.       De Afdeling begrijpt de hoger beroepsgronden zo dat [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij artikel 2:10 van de APV niet heeft overtreden en dat daarom de kosten van toepassing van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. [appellant] voert aan dat onder meer de weggehaalde kinderfiets en het kleine konijnenhok niet waren gesitueerd op openbare gronden, maar op de standplaats die aan hem was verhuurd. Daarnaast voert hij aan dat de bewijslast van het plaatsen van de objecten in de openbare ruimte bij het college ligt. Het college heeft volgens hem niet aannemelijk gemaakt dat hij die objecten daar heeft geplaatst.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2728) is de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Awb, degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.

Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4143, ligt het op de weg van het college om aannemelijk te maken dat [appellant] overtreder was en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het is vervolgens aan [appellant] om die feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen of nader te verklaren, bij gebreke waarvan de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het college die heeft vastgesteld, dient uit te gaan.

4.2.    Het college heeft aan zijn standpunt dat [appellant] artikel 2:10 van de APV heeft overtreden ten grondslag gelegd dat de objecten zijn  gesitueerd op de openbare gronden rondom de woonwagens op de [locatie 1] en [locatie 2] en dat in een van deze woonwagens [appellant] woonde. De Afdeling is van oordeel dat dit onvoldoende basis biedt om specifiek [appellant] als overtreder aan te merken. Het college heeft hiermee dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] deze objecten heeft geplaatst en de openbare ruimte in strijd met artikel 2:10 van de APV gebruikt.

Gelet op het vorenstaande heeft het college [appellant] ten onrechte aangemerkt als overtreder en bepaald dat de kosten van toepassing van bestuursdwang op hem worden verhaald. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

Het betoog slaagt.


https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:2604