ABRvS 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2753 – ‘handhavingsverzoek’ van een niet-belanghebbende kan geen aanvraag zijn, dus reactie daarop kan ook geen besluit zijn.

7.       [appellanten] betogen dat de strekking van het verzoek duidelijk is. Er wordt gevraagd om handhaving. Dat daarbij een van de opties is genoemd die de IGJ tot haar beschikking heeft, namelijk het indienen van een tuchtrechtelijke klacht, maakt dat niet anders. Er bestaat immers de mogelijkheid een handhavingsverzoek aan te vullen. Bovendien is het aan de IGJ om een passende handhavingsmaatregel te kiezen. De formalistische uitleg van de rechtbank is in strijd met het doel en de strekking van de Wkkgz, aldus [appellanten].

7.1.    Artikel 25, eerste lid, van de Wkkgz geeft de IGJ de bevoegdheid meldingen te onderzoeken om vast te stellen of sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Eenieder kan een dergelijke melding doen. Niet elke melding hoeft echter tot een nader onderzoek te leiden. In artikel 8.20 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz is bepaald wanneer de IGJ een melding nader onderzoekt of juist niet.

Uit de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wkkgz volgt dat is onderkend dat naast meldingen ook handhavingsverzoeken kunnen worden gedaan. Indien iemand een (niet verplichte) melding doet, mag ervan uit worden gegaan dat dit als een melding is bedoeld en mag deze ook als zodanig behandeld worden, tenzij uit de aard en strekking blijkt dat sprake is van een handhavingsverzoek. Indien sprake is van een aanvraag om een handhavingsbesluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zal overeenkomstig de daarvoor geldende procedures worden beslist en blijft behandeling volgens de meldingsprocedure achterwege, aldus de nota van toelichting (Stb. 2015, 447, blz. 28). Alleen een belanghebbende kan verzoeken om een handhavingsbesluit.

De IGJ heeft een handhavingskader opgesteld waarin staat welke maatregelen de inspectie kan nemen en hoe zij deze toepast. Zij onderscheidt vier soorten maatregelen met bijbehorende instrumenten, te weten straf- en tuchtrechtelijke maatregelen, bestuursrechtelijke maatregelen, corrigerende maatregelen en advies- en stimuleringsmaatregelen. Niet alle maatregelen die in dit handhavingskader staan leveren besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb op. Van een dergelijk besluit is alleen sprake als een bestuursorgaan een schriftelijke beslissing heeft genomen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

7.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2170, is een mededeling van de IGJ dat zij een melding zal onderzoeken niet op rechtsgevolg gericht, maar een aankondiging van een feitelijke handeling. De mededeling van de IGJ dat geen nader onderzoek zal worden verricht, zoals in dit geval, is dus evenmin een besluit.

Ook een beslissing van de IGJ om al dan niet gebruik te maken van de haar in artikel 65, eerste lid, onder d, van de Wet BIG gegeven bevoegdheid om een klaagschrift over een BIG-geregistreerde in te dienen bij een tuchtcollege, is geen besluit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2264, is de beslissing van een bestuursorgaan om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen een beslissing die volgens de wetsgeschiedenis strekt tot het indienen van een aanvraag (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 139). Deze beslissing valt buiten het besluitbegrip van de Awb. Er is geen reden om aan te nemen dat de wetgever de beslissing van een bestuursorgaan om een tuchtklacht in te dienen bij een tuchtrechter wel onder het besluitbegrip heeft willen laten vallen. Die beslissing komt naar haar aard overeen met de beslissing om bezwaar te maken of administratief beroep in te stellen, aldus de Afdeling in die uitspraak. Dat, zoals [appellanten] aanvoeren, de bevoegdheid van de IGJ om een tuchtklacht in te dienen wettelijk is vastgelegd, leidt niet tot een ander oordeel over het besluitkarakter daarvan.

7.3.    Dat [appellanten] de brief van 30 december 2019 zelf een handhavingsverzoek hebben genoemd, betekent niet dat deze alleen al daarom een aanvraag is om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Uit de aard en inhoud van die brief blijkt dat [appellanten] de IGJ uitdrukkelijk verzoeken om een tuchtrechtelijke procedure tegen [verpleegkundige] te starten. Ook wijzen zij op de eerder gedane melding. Gelet hierop en op de voorgeschiedenis, waaruit blijkt dat [appellant B] contact heeft opgenomen met de IGJ nadat hij zelf door het Regionaal Tuchtcollege niet-ontvankelijk is verklaard, bestond er voor de IGJ geen aanleiding om de brief van 30 december 2019 als een handhavingsverzoek aan te merken, in plaats van als een melding dan wel verzoek om een tuchtklacht in te dienen. Ter zitting is besproken op welke gronden de IGJ de brief wel als een handhavingsverzoek had kunnen opvatten, gelet op de wettelijke regels, de in de wet vastgelegde overtredingen en de sancties die de wet daarop stelt. Voor zover de IGJ een handhavingsbevoegdheid heeft, helpt dat [appellanten] niet vanwege het volgende.

Zou de IGJ de brief wel als een handhavingsverzoek hebben moeten aanmerken, dan zou de reactie daarop ook geen besluit zijn geweest, omdat [appellanten] geen belanghebbenden zijn bij dat verzoek. Zij waren immers geen wettelijk vertegenwoordiger van [persoon A] en waren ook geen wettelijk vertegenwoordiger van zijn kinderen, zodat zij door de reactie op dat verzoek niet rechtstreeks in hun belang zouden zijn getroffen. Bovendien had, zoals de minister ter zitting uiteen heeft gezet, [verpleegkundige] geen behandelovereenkomst met [persoon A] en/of zijn gezin. Verder hebben de gestelde feiten zich in de privésfeer in België voorgedaan, zodat zij geen zorgaanbieder in de zin van de Wkkgz is en er dus geen sprake is van overtreding van die wet. In dat geval bestaat er voor de IGJ geen bevoegdheid tot handhaving.

7.4.    Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de brief van 20 februari 2020 geen besluit is in de zin van de Awb.

Het betoog faalt.

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127781/202103256-1-a2