ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1627 – nieuwe evenredigheid – handhaving terrassenbeleid evenredig gelet op de algemene belangen.

7.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

7.2. De plek waar de vennootschap het winterterras wil plaatsen, maakt deel uit van de openbare ruimte. Naast de belangen van de vennootschap zijn daarom ook de belangen van andere gebruikers van de openbare ruimte van belang. Het college heeft beleidsruimte bij het vaststellen van het Terrassenbeleid. Maar het beleid moet wel voldoen aan het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, overweging 7.11). Bij het vaststellen van het beleid heeft het college onderscheid gemaakt tussen het winkelgebied en het horecagebied. De reden hiervoor is dat er in het horecagebied een concentratie van horecapanden is. Hierdoor is in dit gebied meer ruimte voor horecaterrassen, omdat de zichtlijnen minder belangrijk zijn dan in het winkelgebied. In het laatste gebied, waar detailhandel de overhand heeft, zijn de zichtlijnen noodzakelijk om het winkelende publiek te trekken. Omdat een winterterras die zichtlijnen belemmert, is in het Terrassenbeleid opgenomen dat een winterterras alleen in horecagebied wordt toegestaan. Verder is per straat door een stedenbouwkundige bepaald welke diepte past bij de aanwezige openbare ruimte. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door het college in het beleid gemaakte afweging tussen de belangen van de verschillende gebruikers van de openbare ruimte, niet in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het betoog van de vennootschap slaagt niet.


https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@131504/202101566-1-a3/