ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4153 – Illegale appartementen: nieuwe eigenaar moet 6 appartementen verwijderen. Handhaving niet onevenredig, ondanks het feit dat huurders op straat komen te staan.

7.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhaving onevenredig is en het college van handhavend optreden had moeten afzien. Zij voert aan dat het haar, gelet op alle ontwikkelingen, niet duidelijk is welk doel het college wil bereiken met het opleggen van de last. Zij wijst er in dit verband dat er vijf huurders op straat komen te staan, die nergens anders terecht kunnen. Zij voert verder aan dat het college al sinds 2017 wist dat in het pand zes appartementen zijn gerealiseerd en zelfs huisnummers aan de appartementen heeft toegekend, maar nooit aan haar heeft medegedeeld dat die appartementen niet gerealiseerd mochten worden. Volgens haar is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het college ruim drie jaar heeft gewacht met het opleggen van een last onder dwangsom. Zij voert ook aan dat zij ten tijde van de aankoop van het pand niet wist dat de zes appartementen niet in het pand aanwezig mochten zijn. Dat zij een professionele partij is, zoals de rechtbank van belang lijkt te hebben geacht, is volgens haar niet relevant. Zij heeft uitvoerig contact gehad met de notaris en in de notariële akte stond niet dat het bestaande gebruik op grond van het bestemmingsplan niet was toegestaan. Zij voert tot slot aan dat de huurders huurbescherming genieten en zij de huurovereenkomsten niet kan beëindigen. Zij heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel stappen ondernomen om het strijdige gebruik te beëindigen. Zij wijst er in dit verband op dat zij gesprekken met de huurders heeft gevoerd, waaruit blijkt dat zij op zichzelf wel willen verhuizen, maar dat er voor hen geen alternatief in de gemeente bestaat.

7.1.    De opgelegde last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding op het perceel, namelijk het zonder omgevingsvergunning in stand laten van zes appartementen, te beëindigen. De last dient dus het doel dat wat is gebouwd zonder vergunning, niet in stand wordt gelaten en dat de verleende omgevingsvergunning wordt nageleefd. Dát met handhaving te dienen algemeen belang dient het college af te wegen tegenover de belangen van [appellante]. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zo onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen dat het daarvan behoorde af te zien. Zij overweegt daartoe als volgt.

7.2.    Het betoog van [appellante] dat handhavend optreden onevenredig is, omdat het college al geruime tijd op de hoogte was van de overtreding, maar desondanks niet handhavend optrad, slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat [appellante] in 2017 een verzoek heeft gedaan om huisnummers aan de appartementen toe te kennen en in 2018 twee maal een zogeheten ‘aanvraag vooroverleg omgevingsvergunning’ heeft ingediend. Het college heeft de huisnummers in maart 2018 toegekend, waartoe het overigens verplicht was op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen. Het college heeft [appellante] bij brieven van 1 maart 2018 en 29 november 2018 laten weten dat het niet bereid is medewerking te verlenen aan het planologisch mogelijk maken van de zes appartementen in het pand. Vervolgens heeft het college bij brief van 4 juli 2019 aan [appellante] laten weten dat het voornemens is handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning in stand laten van de zes appartementen. Het college heeft, na de afwijzing van een nieuw verzoek om vooroverleg van [appellante] in oktober 2019, bij besluit van 30 juni 2020 de last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft [appellante] aldus kort na aankoop van het pand laten weten dat de zes appartementen niet waren toegestaan. Dat het daadwerkelijke handhavingsbesluit pas in juni 2020 is genomen, zoals [appellante] benadrukt, maakt de last in het licht van vorenbedoelde omstandigheden niet onevenredig.

Dat [appellante] ten tijde van de aankoop niet wist dat de zes appartementen niet toegestaan waren, maakt ook niet dat het opleggen van de last onevenredig is. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een koper van een onroerende zaak als een pand om onder meer na te gaan of voor de bouwkundige staat of het gebruik ervan een omgevingsvergunning is verleend, en waarbij het niet terzake doet dat de betrokken koper geen professionele partij is.

Ook de omstandigheid dat de [appellante] huurovereenkomsten heeft gesloten met de huurders van de woningen en deze huurders huurbescherming genieten, maakt het opleggen van de last onder dwangsom niet onevenredig. Het ontbreken van een mogelijk voor uitvoering van de last benodigde privaatrechtelijke toestemming komt in beginsel voor risico van de overtreder. De huurbescherming, waarop een huurder een beroep kan doen, strekt niet zo ver dat daardoor nimmer zou kunnen worden voldaan aan een op te leggen last onder dwangsom. De Afdeling acht in dit verband van belang dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk stappen heeft ondernomen om de verhuur van de appartementen te beëindigen teneinde het pand in de vergunde staat te herstellen.

Het betoog slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RVS:2023:4153