ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4055 – Autohandelbedrijf is geen voortdurende overtreding omdat het afhangt van hoeveel auto’s er zijn. Dwangsommen zijn niet verbeurd zonder controles van toezichthouders. Geslaagd beroep vertrouwensbeginsel invordering
Het hoger beroep van het college
4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geen dwangsommen meer mocht invorderen voor de op 19 september 2019 en op 30 oktober 2019 geconstateerde overtredingen van de last onder dwangsom. Volgens het college was het maximale bedrag aan dwangsommen toen nog niet verbeurd. Daarvoor voert het college aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet beëindigen en beëindigd houden van een autohandelsbedrijf een voortdurende overtreding is. Volgens het college kan de bedrijfsmatige verkoop van auto’s op het perceel relatief eenvoudig tussendoor worden beëindigd en weer hervat, zodat sprake is van een niet-voortdurende overtreding. Naar het oordeel van het college betekent dit dat pas dwangsommen worden verbeurd, als per maand of deel van een maand is vastgesteld dat de last niet is nagekomen. Volgens het college is voor het eerst in september en oktober 2019 vastgesteld dat [wederpartij] niet aan de last onder dwangsom voldeed, zodat toen pas voor het eerst dwangsommen zijn verbeurd.
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling voert het college terecht aan dat het gebruik van het perceel voor een autohandelsbedrijf op zichzelf geen voortdurende overtreding oplevert. Het gebruik van het perceel voor een autohandelsbedrijf kan namelijk relatief eenvoudig worden beëindigd en weer hervat. Dat in september en oktober 2019 mogelijk niet aan de last werd voldaan, betekent daarom niet dat ook in de eerste tien maanden na afloop van de begunstigingstermijn niet aan de last werd voldaan.
Om te weten of een dwangsom is verbeurd, zal eerst moeten worden vastgesteld dat niet aan de last is voldaan. In dit geval ontbreken concrete gegevens over onderzoek en controle waaruit blijkt dat de last niet is nageleefd gedurende de eerste tien maanden na afloop van de begunstigingstermijn. Dit betekent dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat het maximale bedrag aan dwangsommen al op 22 juni 2019 was verbeurd.
Alleen al hierom slaagt het betoog.
[…]
9. [wederpartij] betoogt dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel is overgegaan tot invordering van de dwangsommen. Hij voert hiertoe aan dat de dossierverantwoordelijke gemeentelijke ambtenaar hem bij e-mail van 6 januari 2020 heeft toegezegd dat het college pas tot invordering zou overgaan als de eerste vijf dwangsommen zouden zijn verbeurd en dat hij daaruit heeft mogen afleiden dat het college nog niet zou overgaan tot invordering van de twee dwangsommen over de maanden september en oktober van 2019.
9.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Vereist is dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Van toerekening van een onbevoegde uitlating is sprake als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
9.2. In de e-mail van 6 januari 2020 heeft de gemeentelijke ambtenaar aan de toenmalige advocaat van [wederpartij] geschreven:
“[…] Er gebeuren nu nog steeds en zelfs meer activiteiten op het perceel die in strijd zijn met het bestemmingsplan. De controles zullen daarom onverminderd doorgaan. Als de eerste vijf dwangsommen zijn verbeurd, zullen wij overgaan tot het innen van deze vijf dwangsommen. […]” Hiermee is een duidelijke toezegging gedaan aan [wederpartij] over wanneer het college zou overgaan tot invordering. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college in zijn verweerschrift in beroep bij de rechtbank heeft verklaard dat de bedoeling van de mededeling was om duidelijk te maken dat niet elke verbeurde dwangsom tot een invorderingsbeschikking zou leiden, maar dat bij een clustering van vijf dwangsommen zou worden overgegaan tot het nemen van een invorderingsbeschikking.
De mededeling in de e-mail kan aan het college worden toegerekend. De ambtenaar was als juridisch medewerker handhaving werkzaam bij de gemeente en werd in verschillende brieven voorgesteld als contactpersoon van het college in de zaak over de door [wederpartij] verbeurde dwangsommen. De ambtenaar heeft hierover ook meermaals contact gehad met [wederpartij] en zijn advocaat. Daarnaast was de ambtenaar de gemachtigde van het college in de procedure bij de rechtbank over de last onder dwangsom. Het college heeft ook niet weersproken dat de ambtenaar namens hem heeft gesproken.
[wederpartij] mocht, gelet op het voorgaande, de gerechtvaardigde verwachting hebben dat het college pas over zou gaan tot invordering van dwangsommen als er vijf dwangsommen waren verbeurd.
In het besluit op bezwaar van 15 oktober 2020 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er slechts twee dwangsommen zijn verbeurd. Gelet hierop is het college het door hem gewekte vertrouwen niet nagekomen.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen zwaarder wegen. Het college heeft in zijn besluit van 15 oktober 2020 echter niet gemotiveerd welke andere belangen zwaarder wegen dan de bij [wederpartij] gewekte verwachtingen. Dit betekent dat het besluit van 15 oktober 2020 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen.
Het betoog slaagt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:4055