Artikel 4:124 Awb

  • laatst geupdate 17-12-2017

Het bestuursorgaan beschikt ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft.

Dit artikel strekt ertoe tot uitdrukking te brengen dat een
bestuursorgaan ten aanzien van de invordering gebruik kan blijven maken van de
gewone bevoegdheden van een schuldeiser. Dit is niet anders indien de
bevoegdheid tot uitvaardiging van een dwangbevel is toegekend. 

In dit artikel is gekozen voor een open systeem van
bevoegdheden tot invordering van bestuursrechtelijke geldschulden. Dit betkent dat een bestuursorgaan de bevoegdheden
heeft die een schuldeiser ingevolge het
privaatrecht toekomen en bovendien beschikt over de bevoegdheden die hem op
grond van enig bestuursrechtelijk wettelijk voorschrift zijn toegekend.
Volledigheidshalve zij vermeld dat de
privaatrechtelijke bevoegdheden van het bestuursorgaan strikt genomen
bevoegdheden zijn van de rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan deel
uitmaakt. Zulks wordt ook in het
voorgestelde vierde lid van artikel 1:1 tot
uitdrukking gebracht. 

Met betrekking tot de verhouding tussen de bestuursrechtelijke en
de privaatrechtelijke bevoegdheden zij opgemerkt dat in een open systeem de
bevoegdheden naast elkaar kunnen worden aangewend. Het is dus niet zo dat het
gebruik van de bestuursrechtelijke bevoegdheden het gebruik van de privaatrechtelijke
bevoegdheden uitsluit. Dit is slechts anders indien zulks uitdrukkelijk
is geregeld. Ook in dit opzicht wordt aangesloten bij het systeem van de
Invorderingswet 1990. (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr. 3,
p.68-69).

Opgemerkt zij dat bij de invordering langs privaatrechtelijke weg
ook de publiekrechtelijke waarborgen gelden. De wetgever wijst in de memorie
van antwoord bij de Eerste Kamer volledigheidshalve op het arrest HR 30 januari 2004, NJ
2004, 197
 waaruit volgt dat dit echter in het belastingrecht niet
altijd zonder meer het geval is. Het arrest laat volgens de wetgever
onverlet dat de overheid ook bij de uitoefening van privaatrechtelijke
bevoegdheden is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Evenmin kan de keuze voor de privaatrechtelijke weg afdoen aan de
publiekrechtelijke geheimhoudingsverplichtingen van de fiscus of een ander
bestuursorgaan. Ook de bepaling die de hoogte van de aanmaningsvergoeding
maximeert (artikel
4:113
 Awb) maakt geen onderscheid tussen privaat- en
publiekrechtelijke invordering. 

Al met al is de wetgever van oordeel dat de keuze voor een open
systeem de rechtsbescherming niet vermindert. Bij het volgen van de
privaatrechtelijke weg gelden immers, nog afgezien van het voorgaande, ook
aanvullende privaatrechtelijke waarborgen aldus de wetgever, waaronder de zeer belangrijke dat voor het verkrijgen van een
executoriale titel de (in sommige gevallen hernieuwde) tussenkomst van de
onafhankelijke rechter is vereist. (Kamerstukken I, 2008-2009, 29
702, nr. E, p.2-3).

Voor een zeldzaam geval waarbij een bestuursorgaan toepassing geeft aan de bevoegdheid in artikel 4:124 Awb, zie: HR 6 februari 2015, AB 2015/90, m.nt. F.J. van Ommeren. Daarnaast zij gewezen op het oordeel van de Hoge Raad dat de ontvanger keuzevrijheid heeft bij de keuze voor de bestuursrechtelijke of de privaatrechtelijke weg (HR 21 februari 2014, AB 2014/272, m.nt. P.J. Huisman).

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD. Hij is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde.

Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.