Gevaar voor toezichthouders: een reden om geen onderzoek te doen?

Print deze pagina

Hoe ver moet een toezichthouder gaan om een overtreding vast te stellen? Moet de toezichthouder altijd gaan kijken en onderzoeken of een situatie inderdaad een overtreding is? Ook al is de situatie levensgevaarlijk? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft daar recent uitspraken over gedaan waarin een handreiking is te lezen voor bestuursorganen die hun toezichthouders willen beschermen.

Explosieven in Gouda

De eerste casus gaat over een huis in Gouda. De bewoner heeft nogal wat chemische stoffen in zijn huis van een ietwat ongebruikelijke aard. Zijn bestellingen zijn zo bijzonder dat de chemische groothandel waar hij deze stoffen bestelt bij de politie aan de bel trekt. De bestelde chemische stoffen kunnen namelijk ook worden gebruikt om krachtige explosieven te maken. De politie, brandweer en EOD rukken direct uit om de stoffen en (zo nodig de bewoner neem ik aan) onschadelijk te maken. De aangetroffen stoffen zijn volgens de EOD gevaarlijke stoffen die voor explosieven zouden kunnen worden gebruikt. Het college van Gouda verricht daarom geen nader onderzoek en past vanwege een overtreding van artikel 1a Woningwet zeer spoedeisende bestuursdwang toe inhoudende dat de stoffen worden afgevoerd en vernietigd.

Is er eigenlijk wel een overtreding?

De bewoner stelt echter dat de stoffen zelf ongevaarlijk waren. Ze konden immers pas explosieven worden als ze in bepaalde verhoudingen zouden worden gemengd. Verder meent de bewoner dat hij gewoon voldeed aan de toepasselijke norm: artikel 7.6 Bouwbesluit 2012 (de bepaling die ziet op brandgevaarlijke stoffen in een bouwwerk). Hij meent dus dat het college nader onderzoek had moeten doen om vast te stellen of er sprake was van een overtreding van artikel 7.6 Bouwbesluit 2012 en niet had mogen handhaven op grond van artikel 1a Woningwet.

Vangnetbepaling mag worden ingezet als het te gevaarlijk is

Een vangnetbepaling (ook wel ‘zorgplichtbepaling’) zoals artikel 1a Woningwet mag eigenlijk pas worden ingezet als er geen andere handhavingsmogelijkheden zijn. Dat is ook vaste rechtspraak van de Afdeling. De onuitgesproken ratio van die rechtspraak is dat het niet aanvaardbaar is als via een zorgplicht in feite strengere wettelijke normen zouden worden afgedwongen dan waarin de wet zelf voorziet. In de Goudse explosieven casus concludeert de Afdeling echter dat:

  • “van het college niet kon worden verwacht dat het, alvorens te beslissen of onmiddellijke beëindiging van de aangetroffen situatie geboden was, bepaalde of de hoeveelheden in de woning aanwezige brandgevaarlijke stoffen tot overtreding van artikel 7.6 van het Bouwbesluit leidden. Het college heeft daarom terecht de vangnetbepalingen […] van toepassing geacht.”

Met andere woorden: het was zodanig gevaarlijk om nader onderzoek te doen naar de vraag of een specifieke norm zou zijn overtreden, dat het college reeds daarom mocht kiezen voor handhaving op grond van artikel 1a Woningwet.

Instortende gebouwen

De overweging is nieuw (en nuttig), maar de gedachte erachter volgens mij niet. Eerder leek de Afdeling namelijk al iets soortgelijks te zeggen in de tweede casus: een uitspraak van 17 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1067) over een instortend gebouw in de gemeente Goirle. Omwille van de transparantie: ik vertegenwoordigde het college van Goirle in deze zaak.

In deze casus was sprake van een pand dat vermoedelijk op instorten stond. Om echter vast te stellen dat een concrete norm in het Bouwbesluit werd overtreden zouden toezichthouders het pand hebben moeten betreden om eerst destructief onderzoek te verrichten (het slopen van binnenmuren en plafonds) ten einde de draagconstructie bloot te leggen. Dat werd te gevaarlijk geacht, dus trad het college direct op door zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen inhoudende de plaatsing van stempels die de draagconstructie ondersteunden. Dat achtte de Afdeling aanvaardbaar, waarbij de gevaarlijke situatie waarin toezichthouders zich zouden moeten begeven bij het doen van nader onderzoek een belangrijke rol lijkt te hebben gespeeld. De Afdeling oordeelde:

  • “[h]et college betoogt terecht dat artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet ook kan worden toegepast indien er redelijkerwijs te verwachten is dat de staat van een bouwwerk gevaar voor de gezondheid of de veiligheid oplevert. Daarvoor is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet noodzakelijk dat kan worden aangetoond dat zich een gevaarlijke of onveilige situatie voordoet.”

Met andere woorden: als er een redelijk vermoeden bestaat dat er een gevaar is dat een pand op instorten (of ontploffen) staat, dan hoeven toezichthouders niet naar binnen om eerst vast te stellen of dat inderdaad zo is. Het bestuursorgaan kan dan direct zeer spoedeisende bestuursdwang toepassen en (al dan niet) tijdelijke maatregelen nemen om de veiligheid te waarborgen. Dat lijkt mij terecht.

Over de auteur

Thomas Sanders is advocaat bij AKD advocaten te Breda en Eindhoven. Daarnaast promoveert hij aan de Universiteit Leiden op het gebied van het handhavingsrecht en het invorderingsrecht. Zijn praktijk richt zich op het bijstaan van overheden en bedrijven in complexe (vaak omgevingsrechtelijke) handhavingsgeschillen en de handhaving van de openbare orde. Vragen? Neem contact op via tsanders@akd.nl of LinkedIN.

Print deze pagina