CBb 1 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:734 – feit dat twee zusterondernemingen voor zelfde overtreding worden beboet geen reden tot matiging. Dat per ongeluk één partij in de keten niet is beboet, levert geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op.

“9.1. De stelling van de minister dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht, is juist. Het met de Transportverordening gediende doel – het waarborgen van dierenwelzijn – staat hier voorop. De minister heeft terecht vastgesteld dat artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren hier niet van toepassing is, omdat gelet op de aard van de overtreding niet kan worden geoordeeld dat sprake is van geen of geringe risico’s voor de diergezondheid en het dierenwelzijn. Wegens overschrijding van de termijn genoemd in artikel 5:51 van de Awb heeft de rechtbank de boetes al gematigd met 5%. Het College ziet geen aanleiding om de boetes vanwege deze overschrijding verder te matigen. Ook in het feit dat appellanten sub 2 en 3 zusterondernemingen zijn, ziet het College geen aanleiding de boetes te matigen. Het zijn immers zelfstandige ondernemingen die apart van elkaar een overtreding kunnen en ook hebben begaan.

9.2. Over het betoog van appellanten dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, overweegt het College als volgt. De minister heeft bij het opleggen van een bestuurlijke boete een discretionaire bevoegdheid. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient de minister de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel strekt in het kader van het opleggen van bestuurlijke boetes niet zover dat de bevoegdheid tot het opleggen ervan onrechtmatig is uitgeoefend alleen omdat een eventuele andere overtreder niet is beboet. Dat kan anders komen te liggen als sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur in de handhavingspraktijk van het bevoegde bestuursorgaan. Om dit te kunnen toetsen, dient het bestuursorgaan inzichtelijk te maken waarom het in het ene geval wel en in het andere geval geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen (zie de uitspraak van het College van 6 april 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:366) onder 17.3.1). De minister heeft ter zitting van het College toegelicht dat (naar het College begrijpt) abusievelijk één partij in de keten niet is beboet. Daarmee is inzichtelijk waarom de minister die partij niet heeft beboet en bestaat geen grond voor de conclusie dat de minister in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:734