CBb 12 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:157 – Toetsingskader verzoek om terug te komen op definitief sanctiebesluit. Dat gang van zaken “procedureel ongelukkig” is geweest, geen reden om besluit te moeten herzien.

6.1Na het verstrijken van redelijke beroepstermijnen of na uitputting van alle rechtsmiddelen wordt een besluit definitief (ook wel onherroepelijk). Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb (Algemene wet bestuursrecht) bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb bepaalt dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Op verzoeken om terug te komen van onherroepelijk geworden ambtshalve besluiten is artikel 4:6, tweede lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing.

6.2Hierbij geldt volgens de rechtspraak van het College (uitspraak van 14 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:301, onder 5.2) daarnaast het volgende. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om het verzoek inhoudelijk te behandelen. Daarbij zal het bestuursorgaan het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen en kan het bestuursorgaan het verzoek inwilligen of afwijzen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de aanvrager aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Daarmee geeft het bestuursorgaan dan overeenkomstige toepassing aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In dat geval toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, kan het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. Dit is anders als de weigering van het bestuursorgaan om terug te komen van een eerder besluit naar het oordeel van de bestuursrechter evident onredelijk is.

7 Hoewel de gang van zaken procedureel ongelukkig is geweest, onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank dat er materieel voor het loonbedrijf niets is veranderd door het intrekken en vervangen van het boetebesluit 1 door het boetebesluit 2. Als het loonbedrijf het hiermee oneens was geweest, had het bezwaar of beroep kunnen instellen. Het gegeven dat het loonbedrijf na bijna een jaar een verzoek om herziening heeft gedaan waaruit niet blijkt dat het loonbedrijf nog een beslissing op bezwaar verwachtte, duidt er ook op dat voor het loonbedrijf geen onduidelijkheid bestond over de status van de besluitvorming. De beslissing op bezwaar van 24 september 2021 gaat niet over een bezwaar tegen het boetebesluit 1 of 2, maar alleen over het herzieningsverzoek. Ter zitting is besproken of deze handelwijze van de minister bij het intrekken en opnieuw opleggen van de boete niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, onder andere neergelegd in artikel 5:43 van de Awb. Dit beginsel houdt in dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd. Het College is van oordeel dat dit beginsel niet is geschonden. De minister heeft slechts de bijlage bij het boetebesluit vervangen en had dat ook kunnen doen door tijdens de bezwaarfase een nieuw boetebesluit te nemen of door bij de beslissing op bezwaar het boetebesluit in zoverre te wijzigen. Voor het loonbedrijf is steeds duidelijk geweest dat de boete niet was komen te vervallen door de intrekking.

8 Het College volgt het loonbedrijf niet in zijn standpunt dat de minister is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling, wat – naar het College begrijpt – zou moeten leiden tot een beoordeling door het College als betrof het een beslissing op het bezwaar tegen het oorspronkelijke boetebesluit. De minister heeft een uitgebreide motivering gegeven in het kader van de vraag of de weigering om terug te komen evident onredelijk is. Die motivering is grondig, maar dat wil nog niet zeggen dat de minister is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:157