CBb 15 augustus 2023, ECLI:NL:CBB:2023:424 – BB gaat in hb alsnog onderuit omdat toezichthouder werkwijze bij monsterneming onvoldoende heeft beschreven. Onvoldoende duidelijk dat monster representatief is.

Beoordeling College

6.1

Het College ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat [naam 1] artikel 17, vijfde lid, van de Biocidenverordening heeft overtreden. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.

6.2

De bewijslast van de overtreding rust, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op de minister. Voor het bewijs steunt de minister uitsluitend op de in het boeterapport van 18 juli 2018 opgenomen omschrijving dat het monster is genomen uit de spuitlans en dat de monstername is uitgevoerd overeenkomstig het NVWA werkvoorschrift “Monsterneming ontsmettingsmonsters R&O (MONO1-16)”. In dit werkvoorschrift staat: “Neem een monster van een aangemaakt ontsmettingsmiddel. Indien mogelijk niet via de spuitlans in het monstermateriaal, maar een monster uit de tank, rugspuit scheppen.”

6.3

Daarmee biedt het boeterapport onvoldoende grondslag voor de vaststelling dat [naam 1] artikel 17, vijfde lid, van de Biocidenverordening heeft overtreden. Een concrete feitelijke beschrijving van de stappen die de toezichthouder heeft genomen bij het nemen van het monster ontbreekt. De enkele verwijzing naar het werkvoorschrift volstaat in dit geval niet, omdat de toezichthouder van dat werkvoorschrift is afgeweken. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat destijds de toezichthouders mondelinge instructies kregen die van het werkvoorschrift afweken. Volgens die mondelinge instructie moesten zij de monsters juist uit de spuitlans nemen na het doorspuiten van de spuitlans. Nu in het boeterapport niet concreet staat beschreven dat de toezichthouder deze mondelinge instructie heeft gevolgd, valt niet na te gaan dat hij het monster heeft genomen na het doorspuiten van de spuitlans. Daar komt nog bij dat de R&O plaats op de dag van de monstername niet actief in gebruik was en er dus geen reiniging van vrachtwagens met het ontsmettingsmiddel plaatsvond. Daarom is onzeker of de samenstelling van het middel dat op het moment van de monsterneming nog resteerde in de spuitlans wel representatief is. De aanwezigheid van een residu in en spuitlans valt niet als “gebruik” in de zin van artikel 17, vijfde lid, van de Biociden-verordening aan te merken.

6.4

Het boeterapport is daarmee dus ontoereikend voor het bewijs dat [naam 1] artikel 17, vijfde lid, van de Biocidenverordening heeft overtreden. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 1] die overtreding heeft begaan.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:424