CBb 15 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:114 – kennelijke fout in toezichthoudersrapport. Daklicht had niet de letters ‘TAXI’ erop. Geen reden om voor het overige te twijfelen aan inhoud toezichthouders rapport, dus gewoon overtreding.

6.5
Verder overweegt het College dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 7 april 2020, ECLI:NL:CBB:2020:224).

6.6
Appellant heeft er terecht op gewezen dat het rapport een misslag bevat waar is vermeld dat op het daklicht de letters TAXI stonden. Dat maakt, anders dan appellant stelt, echter nog niet dat grond bestaat voor zodanige twijfel aan dat rapport dat de daarin weergegeven bevindingen van de toezichthouder in het geheel niet aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Wat appellant naar voren heeft gebracht over de voorgeschiedenis die hij met de toezichthouder zou hebben, heeft hij niet nader gespecificeerd en concreet gemaakt en kan dan ook geen grond vormen voor zodanige twijfel. Evenmin vormt het gegeven dat het rapport van bevindingen is opgemaakt door één toezichthouder terwijl er twee toezichthouders aanwezig waren op zichzelf een grond voor zodanige twijfel.

6.7
In het rapport van bevindingen is, naast de omstandigheid dat appellant een daklicht voerde, ook vermeld dat de auto van appellant blauwe kentekenplaten had. Appellant heeft dat niet betwist. Het voeren van blauwe kentekenplaten naast een blanco brandend daklicht is naar het oordeel van het College kenmerkend genoeg om de auto van appellant als taxi te herkennen.

6.8
Met het voeren van dergelijke uiterlijke kenmerken kan immers worden aangenomen dat een chauffeur het kennelijke doel heeft klanten te werven voor taxivervoer. Dat er geen andere uiterlijk kenbare handelingen worden verricht om klanten te werven, maakt dit niet anders, omdat deze bedoeling alleen al uit het herkenbaar zijn als taxi is af te leiden. Wat appellant in bezwaar en beroep heeft gesteld over het doel van zijn aanwezigheid op de opstapplaats met zijn als taxi herkenbare auto, en waarnaar in het beroepschrift slechts ongespecificeerd wordt verwezen als ‘overige standpunten’, is door verweerder afdoende weerlegd in het bestreden besluit, het verweerschrift en op de zitting. Appellant heeft geen bewijs geleverd of aannemelijk gemaakt dat er sprake was van belwerk en verweerder heeft afdoende verklaard waarom de door appellant overgelegde getuigenverklaring niet betrouwbaar is.

6.9
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 8 januari 2020 in strijd met de last heeft gehandeld. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat appellant de aan hem opgelegde dwangsom heeft verbeurd zodat verweerder bevoegd was tot het invorderen van een dwangsom. Deze grond slaagt niet.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:114