CBb 16 juli 2024, ECLI:NL:CBB:2024:478 – bewijsuitsluiting wegens strijd met verbod op vooringenomenheid (2:4 Awb). Dierenarts die eerder dieren behandelde in opdracht van houder wordt door BO ingeschakeld om oordeel over gezondheidstoestand te geven.
7.7Het College overweegt dat [naam 4] hiermee tijdens de controles in een positie als adviserend geneeskundige moest oordelen over dieren die zij eerder had behandeld in opdracht van de houder en waarover zij eerder adviezen had gegeven aan de houder, zoals de hond [naam 6] . De minister heeft niet duidelijk kunnen maken hoe het precies zit met de eerdere betrokkenheid van [naam 4] wat betreft de oorontsteking van die hond, terwijl ook de toezichtrapporten van 17 februari 2020 en 22 juni 2020 daarover geen duidelijkheid geven. Nu de minister wist dat [naam 4] de eigen dierenarts van de houder was en ieder onderzoek naar de exacte, eerdere betrokkenheid van [naam 4] voorafgaand aan de toezichtonderzoeken heeft nagelaten, is het College van oordeel dat de minister bewust het risico heeft aanvaard dat [naam 4] een persoonlijk belang kon hebben bij haar waarnemingen als adviserend diergeneeskundige, bijvoorbeeld als zij tijdens de controles geconfronteerd werd met haar eerdere behandelingen en adviezen, ook als deze niet juist of discutabel zouden blijken.
7.8Het College is van oordeel dat de minister daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan ertegen waakt dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden. Om die reden moeten de waarnemingen van [naam 4] als adviserend dierenarts als bewijs worden uitgesloten. De last onder bestuursdwang steunt wezenlijk op die waarnemingen. Daar komt nog bij dat de inspecteur in het toezichtrapport de rol van [naam 4] en haar eigen waarnemingen zodanig met elkaar heeft vermengd, dat zij niet goed van elkaar zijn te scheiden. Dat alles betekent dat er geen bruikbaar bewijs is van de overtredingen als het gaat om de honden, katten, kippen en overige vogels. Dat betekent dat de minister niet mocht overgaan tot het opleggen van de maatregelen met betrekking tot die dieren. Dat geldt ook voor de kostenbesluiten die daaruit zijn voortgevloeid. Dat betreft, voor zover het College bekend, het kostenbesluit van 4 februari 2022 voor kosten die zijn gemaakt voor het transport, een operatie en het ergens anders onderbrengen van hond [naam 8] . De beroepsgrond slaagt.
8 De overige beroepsgronden met betrekking tot de honden, katten, kippen en overige vogels behoeven gelet op het voorgaande geen beoordeling meer.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:478