4.3
Het College stelt vast dat het tijdsverloop tussen de controle en het opleggen van de last ongeveer elf maanden bedraagt. Hoewel dit tijdsverloop als lang kan worden aangemerkt, brengt dit in de onderhavige zaak niet mee dat de last niet meer opgelegd kon worden. Bij dit oordeel betrekt het College dat het dwangsombesluit sinds het bestreden besluit niet langer geldt ter beëindiging van de overtredingen. Verder heeft de dierenhouderij niet gesteld en dus ook niet onderbouwd dat de omstandigheden ten tijde van het opleggen van de last niet op één lijn kunnen worden gesteld met de omstandigheden ten tijde van eerdere overtredingen, bijvoorbeeld doordat de dierenhouderij haar bedrijfsvoering zou hebben veranderd. Daarvan is het College ook niet gebleken. Integendeel, de minister heeft aangevoerd dat vanaf het jaar 2019 tijdens controles herhaaldelijk overtredingen op het bedrijf van de dierenhouderij zijn vastgesteld. In een overzicht in het bestreden besluit heeft de minister onderbouwd dat de overtredingen die hij ten grondslag heeft gelegd aan de maatregelen die zijn opgelegd in het dwangsombesluit al sinds 2019 bij de dierenhouderij worden geconstateerd. Zo is de aan maatregel 1 ten grondslag liggende overtreding eerder bij controles van 21 januari 2019, 2 september 2019 en 2 november 2020 geconstateerd. De aan maatregel 2 ten grondslag liggende overtreding is eerder geconstateerd bij controles van 21 januari 2019, 26 februari 2019, 2 september 2019, 25 november 2019 en 2 november 2020. De aan maatregel 5 ten grondslag liggende overtreding is eerder bij controles van 25 november 2019 en 2 november 2020 geconstateerd. En de aan maatregel 6 ten grondslag liggende overtreding is eerder bij de controle van 2 november 2020 geconstateerd. De dierenhouderij heeft deze stellingen van de minister niet betwist, zodat het College uitgaat van de juistheid daarvan. Er is dus sprake van meerdere overtredingen die het welzijn van de dieren raken en die al jaren worden geconstateerd bij de dierenhouderij. Zoals onder meer blijkt uit de uitspraken van het College in de zaken 22/1789 en 23/1214 van 2 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:417 en ECLI:NL:CBB:2024:419), heeft de minister al diverse herstelsancties aan de dierenhouderij opgelegd, zonder dat die herstelsancties ertoe hebben geleid dat de dierenhouderij haar bedrijfsvoering heeft aangepast. Daarbij neemt het College tevens in ogenschouw dat in het rapport van bevindingen 1 de waarnemingen van de toezichthouders concreet en gedetailleerd zijn beschreven en dat de dierenhouderij de geconstateerde overtredingen veelal alleen in algemene bewoordingen betwist.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:418
Leave a Reply