CBb 25 maart 2020 – ECLI:NL:CBB:2020:187 – Waarschuwing dat als niet voor bepaald moment overtreding wordt opgeheven handhaving volgt, is geen besluit

” 1.3. Bij brief van 18 april 2018 heeft verweerder appellant hiervoor een waarschuwing gegeven. In deze waarschuwing heeft verweerder aangegeven welke overtredingen appellant heeft begaan en welke afspraken appellant diende na te leven. Meer specifiek staat onder afspraak twee het volgende:

“U stopt met het in en rond uw woning houden van:

– 2 Kerkuilen (Tyto alba).

– 1 Afrikaanse Oehoe (Bubo africanus).

– 2 Woestijnbuizerds (Parabuteo unicinctus).

De hiervoor genoemde 5 volgens draagt u zo spoedig mogelijk, en in ieder geval voor donderdag 19 april 2018 om 14.00 uur, over aan een door u zelf te contracteren opvangadres dat in staat is deze vogels op juiste wijze te huisvesten en verzorgen.”

Voorts staat in de waarschuwing aangegeven dat als appellant zich niet aan de afspraken houdt, er strafrechtelijk en bestuursrechtelijk zal worden opgetreden, hetgeen volgens de waarschuwing inhoudt dat verweerder een proces-verbaal opmaakt voor strafrechtelijke vervolging alsmede aan appellant een last onder bestuursdwang oplegt.

[…]

5. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van appellant terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge dit artikel wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

6. In voornoemd kader dient het College te bezien of de onderhavige waarschuwing is gericht op een rechtsgevolg. Naar het oordeel van het College is dit niet het geval. De waarschuwing heeft geen wettelijke basis, maar volgt uit door verweerder vastgestelde beleidsregels. Daarnaast is de waarschuwing geen voorwaarde om sancties aan appellant op te kunnen leggen. De waarschuwing behelst in dit geval dus niet meer dan de constatering dat appellant overtredingen van onder andere de Wet dieren en het Bhd heeft begaan. Niet gebleken is dat deze constatering enig gevolg heeft voor eventuele toekomstige, vergelijkbare gedragingen. De met name door appellant aangevochten afspraak twee maakt dit niet anders. Ook als met appellant wordt aangenomen dat deze afspraak eenzijdig door verweerder is opgelegd, is de brief van 18 april 2018 niet gericht op rechtsgevolg. Ook in zoverre is hoogstens sprake van een aankondiging van een handhavingsbesluit, voor het geval appellant de afspraak niet nakomt. Daartegen had appellant dan bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen instellen. Appellant heeft aan de opdracht voldaan. Hoewel dit voor appellant anders kan voelen, legt de brief van 18 april 2018 appellant dus geen rechtens bindende verplichting op, onthoudt deze appellant niet van enig recht en raakt deze appellant evenmin anderszins direct of indirect in zijn rechtspositie. Nu de waarschuwing niet is gericht op enig rechtsgevolg, is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2020:187