CBb 26 januari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:87 – formele rechtskracht LoD, aangezien appellant niet betwist dat er een overtreding is begaan en hij overtreder is, geen reden om uitzondering te maken. Niet invorderen bij alsnog voldoen aan last zou ‘beloning voor volharden in overtreding’ zijn.

6.1. Het College stelt vast dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. Dit betekent dat dit besluit in rechte is komen vast te staan. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is (zie de uitspraak van het College van 7 mei 2019 onder 4.4 (ECLI:NL:CBB:2019:190)). Appellant betwist niet dat hij de overtreding heeft gepleegd en overtreder is. Dit betekent dat de beroepsgronden weergegeven onder 3.1, die zien op de rechtmatigheid van de last onder dwangsom, geen aanleiding vormen voor het oordeel dat verweerster had moeten afzien van invordering.

6.2. Niet in geschil is dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 61 van de Wmg en daarmee een dwangsom heeft verbeurd. Anders dan appellant betoogt, staat niet aan invordering in de weg dat verstrekking van de gevraagde gegevens inmiddels zinloos zou zijn. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 12 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:99) moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II, 2003/2004, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geƫffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. In dit geval kon door het tijdsverloop de overtreding niet meer ongedaan worden gemaakt. Als de gevraagde gegevens na het verstrijken van de begunstigingstermijn alsnog geleverd waren, hadden die namelijk niet meer in het onderzoek betrokken kunnen worden. Anders dan appellant lijkt te betogen verliest de overtreding daarmee niet zijn betekenis en het handhavend optreden door verweerster evenmin. Als de invordering om deze reden zijn rechtmatigheid zou verliezen zou dat een beloning zetten op het volharden in de overtreding.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2021:87