CBb 28 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:342 – nieuwe evenredigheid. “Aangezien het een handhavingsbesluit betreft dat belastend is voor appellante, zij wordt immers direct getroffen in haar vermogensbelang, en geen sprake is van derden van wie de belangen betrokken zijn bij het bestreden besluit, is deze toetsing in dit geval intensief.”
5.4
Het College is verder van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat de correctie naar nihil in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.5.4.1
Bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel, waarbij op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de vraag centraal staat of de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, hanteert het College de in de uitspraken van het College van 7 december 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1048), 17 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:244), en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) neergelegde maatstaf. Het College gaat bij het vormen van zijn oordeel uit van de vragen of het besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of de op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluiten in de gegeven omstandigheden evenwichtig zijn. Aangezien het een handhavingsbesluit betreft dat belastend is voor appellante, zij wordt immers direct getroffen in haar vermogensbelang, en geen sprake is van derden van wie de belangen betrokken zijn bij het bestreden besluit, is deze toetsing in dit geval intensief.5.4.2
Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat als doel is gesteld om speur- en ontwikkelingswerk te bevorderen door het bieden van een fiscale faciliteit. Om gebruik te kunnen maken van deze faciliteit, dient appellante, zoals neergelegd in artikel 24 van de Wva, een ingerichte administratie bij te houden omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als S&O. Zoals is geoordeeld in rechtsoverweging 5.3 heeft appellante niet voldaan aan dit vereiste, terwijl het op de weg van appellante had gelegen om een deugdelijke administratie te overleggen. Er kan daarom niet worden vastgesteld of appellante de S&O-werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor zij de S&O-verklaring heeft gekregen. De correctie is een geschikt middel om te reageren op het niet correct administreren en uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor de verklaringen zijn afgegeven. Als het ervoor moet worden gehouden, zoals in dit geval, dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, is het ook een noodzakelijk middel. Het is immers niet de bedoeling dat belastingaftrek wordt verkregen zonder dat daar een prestatie tegenover staat. Verweerder heeft daarom, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, gebruik kunnen maken van de in artikel 25, derde lid, van de Wva neergelegde bevoegdheid om de S&O-verklaringen van 2015 en 2016 te corrigeren.5.4.3
Het College ziet, gelet op de op appellante rustende verantwoordelijkheid aannemelijk te maken dat zij de werkzaamheden heeft verricht, geen reden om te oordelen dat de op zichzelf geschikte en noodzakelijke besluiten in de gegeven omstandigheden onevenredig nadelig zijn voor appellante. Appellante wordt nadelig getroffen doordat zij de toegekende S&O-afdrachtverminderingen van € 7.250,- over 2015 en € 19.110,- over 2016 dient terug te betalen. Nu niet is gebleken dat appellante de werkzaamheden waarvoor zij aftrek had gekregen, heeft verricht, is de correctie naar nihil in balans met het doel van het bestreden besluit, om aftrek te geven voor uitgevoerde S&O werkzaamheden, en dus niet onevenwichtig. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:342