CBb 3 oktober 2023, ECLI:NL:CBB:2023:566 – BB ten onrechte opgelegd wegens medeplegen. Schema met verbanden onvoldoende om ‘bewuste en nauwe samenwerking’ te bewijzen.
Beoordeling door het College
6.1
Het hoger beroep van de minister slaagt niet. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
6.2
Gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld de arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716) rust de bewijslast van de overtredingen op de minister als het bestuursorgaan dat de boetes heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat [naam 1] en [naam 2] medeplegers zijn van de volgens de minister door [naam 3] gepleegde overtredingen. De minister moet aantonen dat zo bewust en nauw is samengewerkt tussen [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van [naam 1] en [naam 2] daarvoor van voldoende gewicht is geweest.
6.3
Uit de NVWA-rapporten met de nummers 76047 en 83849 blijkt niet van onderzoek naar de samenwerking tussen [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] . In het NVWA-rapport met nummer 76047 is alleen een schema opgenomen, waarin is vermeld dat [naam 1] de bestuurder is van [naam 2] en dat [naam 2] de bestuurder is van [naam 3] . In de boetebesluiten is vervolgens slechts vermeld dat [naam 2] als enig aandeelhouder/bestuurder van [naam 3] en [naam 1] als enig bestuurder van [naam 2] erop hadden moeten toezien dat [naam 3] de Meststoffenwet en daarmee verband houdende regelgeving zou naleven. In de besluiten op bezwaar van 22 oktober 2021 is verder vermeld dat uit het feitencomplex blijkt dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] in het kader van de uitgevoerde mesttransporten bewust en nauw met elkaar hebben samengewerkt. Het College is van oordeel dat de minister hier een conclusie heeft getrokken zonder dat er onderliggende feiten of omstandigheden zijn genoemd waarop die conclusie kan worden gebaseerd. De NVWA-rapporten bevatten immers geen onderbouwing voor die conclusie. Er wordt niet concreet verwezen naar handelingen, gedragingen of nalaten door [naam 1] en [naam 2] die hen in verband brengen met het begaan van de twee overtredingen, laat staan een nauwe en bewuste samenwerking bij het begaan daarvan bewijzen. De enkele vaststelling dat [naam 1] (indirect) en [naam 2] bestuurlijke invloed hadden kunnen uitoefenen op [naam 3] is onvoldoende om medeplegen van de twee overtredingen bewezen te achten. De minister heeft zijn conclusie dat [naam 1] en [naam 2] medepleger zijn dan ook onvoldoende onderbouwd. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister niet heeft aangetoond dat [naam 1] en [naam 2] de overtredingen hebben medegepleegd.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:CBB:2023:566