CBb 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1031 – boetegrondslag mag in bezwaar volledig gewijzigd worden, zo lang de feitelijke grondslag niet anders is en de boete niet hoger wordt. Artikel 6 EVRM vereist niet dat er altijd twee bewijsmiddelen moeten zijn. Rapport toezichthouder voldoende.

5.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:327) op goede gronden terecht geoordeeld dat het bestreden besluit, waarin op basis van dezelfde feitelijke grondslag zoals neergelegd in het rapport van bevindingen, de wettelijke grondslag voor de overtreding is gewijzigd, dient te worden beschouwd als het resultaat van de volledige heroverweging van het primaire besluit, zoals neergelegd in artikel 7:11 van de Awb. Aanvullend wijst het College er hierbij nog op dat in het bestreden besluit de hoogte van de boete niet is gewijzigd.

5.2. Appellante betoogt tevergeefs dat de minister heeft gehandeld in strijd met de artikelen 5:9, 5:48, eerste lid, in verbinding met artikel 5:53 van de Awb. Het rapport van bevindingen, en het primaire besluit waarin naar dit rapport is verwezen en waarover appellante toen reeds de beschikking had, vermelden zowel een weergave van de feiten als de overtreden norm. Uit deze bepalingen volgt niet dat een bestuursorgaan de grondslag van een opgelegde boete in een later stadium niet mag wijzigen.

5.3. Het College stelt voorts vast dat de minister appellante bij brief van 23 februari 2017 heeft geïnformeerd over de voorgenomen wijziging van de wettelijk grondslag van de overtreding en haar in de gelegenheid heeft gesteld hierop te reageren. Appellante heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 15 maart 2017. Voordat de minister het bestreden besluit nam was appellante dus duidelijk welk verwijt de minister haar zou gaan maken, heeft zij zich daartegen kunnen verweren en ook daadwerkelijk verweerd. Het College ziet dan ook niet in dat appellante in die fase van de procedure in haar verdediging is geschaad.

5.4. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in verband met de wijziging van de wettelijke grondslag van de boete bij het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Hogerberoepsgronden V en VI falen.

[…]

6.2. Het College stelt vast dat het rapport van bevindingen blijkens de ondertekening is opgemaakt op ambtseed. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een door een toezichthouder op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Het College is van oordeel dat het in artikel 48 van het Handvest en artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces niet tot een andere conclusie noopt. Anders dan appellante betoogt eisen deze artikelen niet dat er altijd tenminste twee bewijsmiddelen aanwezig moeten zijn.

[…]

6.4. Appellante heeft de constateringen uit het rapport van bevindingen weliswaar betwist maar zij heeft deze betwisting onvoldoende concreet onderbouwd en zij heeft geen stukken in het geding gebracht die aanleiding geven om aan de juistheid van de constateringen uit het rapport van bevindingen te twijfelen. De enkele stelling dat het rapport van bevindingen op essentiële punten onvolledig is en het gegeven dat geen foto’s zijn bijgevoegd zijn onvoldoende om aan de juistheid van de constateringen met betrekking tot de karkassen te twijfelen. Hoewel het opnemen van foto’s kan bijdragen aan de bewijskracht van een rapport van bevindingen, ziet het College in het ontbreken hiervan geen reden voor zodanige twijfel aan de in het rapport opgenomen bevindingen dat het niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kan worden gelegd. Pas indien een rapport onduidelijkheden bevat of er twijfel rijst over de beschreven constateringen, kan het voor een goede beoordeling noodzakelijk zijn dat foto’s bij het rapport worden gevoegd. Met de rechtbank is het College van oordeel dat die noodzaak in dit geval niet aanwezig is. De constateringen met betrekking tot de aangetroffen haren zijn ook wat betreft de plek op het karkas en de omvang door de toezichthouder voldoende duidelijk en gedetailleerd beschreven.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2021:1031