CBb 4 juni 2024, ECLI:NL:CBB:2024:378 – Geen procesbelang bij beoordeling van bestuursdwang die niet is uitgevoerd.

Procesbelang

2.1De minister heeft aangevoerd dat de veehouder geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit (procesbelang), omdat de looptijd van de last onder bestuursdwang is verstreken en geen bestuursdwang is toegepast. Het beroep moet daarom volgens de minister niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.2De veehouder heeft aangevoerd aan dat hij wel procesbelang heeft. In de eerste plaats kan een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit van belang zijn voor toekomstige andere besluiten van de minister. Het gaat hierbij met name over het oordeel van het College over de maatregelen 1 en 2 en of deze in strijd zijn met het rechtszekerheids- en evenredigheidsbeginsel. In de tweede plaats is er procesbelang omdat de veehouder het College heeft verzocht om de minister te veroordelen tot betaling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Daarnaast heeft hij het College verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot stelt de veehouder procesbelang te hebben, omdat hij in bezwaar had verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar.

2.3Voor de vraag of er nog procesbelang bestaat, is van belang wat de veehouder met zijn beroep nastreeft. Het doel dat de veehouder hiermee wil bereiken, moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben en niet alleen hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten. Het College verwijst in dit verband naar zijn vaste jurisprudentie als neergelegd in onder andere de uitspraak van 24 mei 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:256, onder 6.1). Als elk procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
Het College zal hieronder de argumenten van de veehouder op grond waarvan hij meent dat hij procesbelang heeft, afzonderlijk bespreken.

Toekomstige andere besluiten

2.4.1Anders dan de veehouder betoogt, is een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang hier niet van belang voor toekomstige andere besluiten van de minister. Daarvoor zijn de maatregelen die met de last onder bestuursdwang zijn opgelegd te zeer toegespitst op de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval. Er is dan ook geen reden te veronderstellen dat de minister in de toekomst nieuwe besluiten zal nemen waarin dezelfde of soortgelijke maatregelen aan de veehouder worden opgelegd in eenzelfde of soortgelijke situatie als hier het geval is. Er is hier geen sprake van toekomstige terugkerende besluiten als bedoeld in de rechtspraak van het College, in welk geval een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit wel van belang kan zijn. Mocht de minister in de toekomst een nieuw besluit nemen waarin dezelfde of soortgelijke maatregelen opnieuw aan de veehouder worden opgelegd in eenzelfde of soortgelijke situatie, dan kan de veehouder daartegen op dat moment rechtsmiddelen aanwenden en kan in die procedure de rechtmatigheid van de maatregelen in dat besluit aan de orde komen.

Verzoek dwangsom wegens niet tijdig beslissen

2.4.2Wat betreft het verzoek van de veehouder om de minister te veroordelen tot betaling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, is het College van oordeel dat ook dit verzoek geen procesbelang oplevert. Op dat verzoek kan namelijk apart worden beslist, dus ook zonder dat het College een inhoudelijk oordeel geeft over de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang. Het College zal dat hierna doen.

Verzoek schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

2.4.3Ook het verzoek van de veehouder om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn levert geen procesbelang op. Op dat verzoek kan namelijk eveneens apart worden beslist, dus ook zonder dat het College een inhoudelijk oordeel geeft over de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang. Het College zal ook dat hierna doen.

Verzoek om vergoeding proceskosten in bezwaar

2.4.4Over het verzoek van de veehouder om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar overweegt het College als volgt. De veehouder heeft erop gewezen dat het vaste jurisprudentie van de bestuursrechter is – zie onder meer de in 2.3 aangehaalde uitspraak van het College, onder 6.2, alsmede die van 7 mei 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:189, onder 4.1.2) – dat sprake is van procesbelang als in bezwaar is verzocht om vergoeding van proceskosten, en dat hij in zijn bezwaarschrift om zodanige vergoeding heeft verzocht. Evenals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraken van 2 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:635 en ECLI:NL:CRVB:2024:636), is het College echter, anders dan voorheen, van oordeel dat in gevallen als deze, waarin het betrokken bestuursorgaan zijn besluit heeft gehandhaafd – en dus geen situatie als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de orde is –, het enkele niet toekennen van een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. Zoals ook in deze uitspraken van de Centrale Raad van Beroep duidelijk wordt gemaakt, is de rechter namelijk, zolang er in de bedoelde gevallen vanuit wordt gegaan dat wel procesbelang aanwezig is, gehouden het achterliggende geschil volledig inhoudelijk te beoordelen, ook als er inmiddels geen belang meer bestaat bij beoordeling van dat geschil. Dat is een ongewenste situatie, die leidt tot een ondoelmatige inzet van de schaarse capaciteit binnen de bestuursrechtspraak. Net als de Centrale Raad van Beroep ziet het College verder aanleiding uitzonderingen te maken op het uitgangspunt dat het enkele niet toekennen van een vergoeding van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert, namelijk als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. Nu de bedoelde uitzonderingen zich hier niet voordoen, kan de veehouder geen procesbelang ontlenen aan de omstandigheid dat geen vergoeding is toegekend voor de in bezwaar gemaakte proceskosten.

Conclusie over de ontvankelijkheid van het beroep

3 Het College oordeelt op grond van het voorgaande dat de veehouder geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep van de veehouder is daarom niet-ontvankelijk. De inhoudelijke beroepsgronden van de veehouder behoeven dan ook niet te worden besproken.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:378