CBb 5 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:160 – verzoeker om handhaving heeft voldoende aanknopingspunten geboden voor onderzoek door BO. BO moet alsnog onderzoek gaan doen.
Mocht verweerder het handhavingsverzoek afwijzen?
5.2
Het College moet de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft besloten om af te zien van handhavend optreden tegen de in het handhavingsverzoek genoemde varkenshouderij.5.3
Het College stelt voorop dat de bevoegdheid tot het nemen van een handhavingsbesluit slechts kan worden toegepast indien gebleken is van een overtreding. Het is aan degene die om handhaving verzoekt om voldoende aanknopingspunten te bieden voor onderzoek naar de vaststelling dat sprake is van een overtreding (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:514)).5.4
Wageningen University & Research heeft de brochure Hokverrijking in opdracht van verweerder en in overleg met de varkenssector in november 2018 uitgebracht. Uit deze brochure blijkt dat hiervoor als basis zijn genomen de Aanbeveling (EU) 2016/336 van de Commissie van 8 maart 2016 betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken, alsmede het bij deze aanbeveling door de Diensten van de Commissie uitgegeven werkdocument inzake beste praktijken met het hoog op het voorkómen van het couperen van staarten als routinemaatregel en het verstrekken van afleidingsmateriaal aan varkens. De brochure Hokverrijking noemt negen eisen waaraan de hokverrijking voor varkens moet voldoen. Het hokverrijkingsmateriaal moet eetbaar, kauwbaar, wroetbaar, bereikbaar, vernieuwend, in voldoende mate beschikbaar, afbreekbaar, veilig en schoon zijn. Ook wordt in deze brochure per diercategorie (kraamzeugen, zuigende biggen, gespeende biggen, vleesvarkens, opfokzeugen, zeugen in de inseminatiestal, drachtige zeugen en beren) aangegeven welke verrijkingsmaterialen geschikt zijn en op welke wijze de varkenshouders deze kunnen aanbieden. De brochure Hokverrijking wordt door verweerder – samen met de ‘Checklist hokverrijking varkens’ waarbij in de toelichting wordt verwezen naar de brochure Hokverrijking –, als uitgangspunt gehanteerd bij welzijnsinspecties bij varkenshouderijen.5.5
Het College is van oordeel dat appellante in haar verzoek om handhaving aan verweerder voldoende aanknopingspunten heeft gegeven voor nader onderzoek naar de vaststelling of sprake is van een overtreding van artikel 2.22, eerste lid, van het Bhd. Appellante heeft aannemelijk gemaakt dat het verrijkingsmateriaal in de ligboxstal op de in het vakblad ‘Boerderij’ gepubliceerde foto’s niet voldoet aan de in de brochure Hokverrijking genoemde eisen. In de brochure Hokverrijking is bij deze diercategorie (zeugen in een inseminatiestal) expliciet opgenomen dat een stuk PVC-pijp of rubber om een buis van de box niet voldoet. Uit de foto’s blijkt dat in de ligboxen noch in de uitloopruimte ander aanvullend verrijkingsmateriaal aanwezig is. De door verweerder in het verweerschrift, zonder nadere toelichting, geuite twijfels over de authenticiteit van de foto’s en over de vraag of deze zien op de varkenshouderij in [woonplaats] , zijn ongegrond. Dat het artikel over een ander onderwerp dan hokverrijking gaat, betekent niet dat appellante deze foto’s niet aan haar handhavingsverzoek ten grondslag heeft kunnen leggen. Van belang is dat de foto’s een duidelijk beeld geven van de ligboxstal. Het College deelt evenmin het standpunt van verweerder dat het handhavingsverzoek te algemeen en te onbepaald is. Uit het handhavingsverzoek blijkt duidelijk waarom volgens appellante tegen deze varkenshouderij moet worden opgetreden en waaruit de gestelde overtreding van artikel 2.22, eerste lid, van het Bhd bestaat. Appellante heeft – zo is ter zitting gebleken – contact met verweerder gehad over het handhavingsbeleid en de situatie van zeugen in een ligboxstal is, mede gelet op de beperkte mogelijkheden die de inrichting van deze stal met zich brengt, kennelijk een belangrijk aandachtspunt voor verweerder. Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van het College niet deugdelijk gemotiveerd waarom appellante onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden voor nader onderzoek naar de vaststelling dat mogelijk sprake is van een overtreding door deze varkenshouderij.5.6
In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend opgemerkt dat geen prioriteit aan het verzoek om handhaving van appellante hoefde te worden gegeven, omdat de capaciteit van de NVWA door de zestig bedrijfsbezoeken in de periode 1 juni 2019 tot en met 31 oktober 2019 geheel is benut. Naar het oordeel van het College kan hieraan voorbij worden gegaan, omdat uit het in die periode – op 17 oktober 2019 – genomen primaire besluit en uit het nadien genomen bestreden besluit niet blijkt dat genoemde capaciteit in de weg stond aan het uitvoeren van nader onderzoek naar de in het handhavingsverzoek van appellante genoemde mogelijke overtredingen.6. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd te worden. Het College ziet, gelet op de aard van het gebrek, aanleiding om verweerder opdracht te geven binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College geeft verweerder daarbij in overweging om, alvorens een nieuw besluit te nemen, een onderzoek te doen bij deze varkenshouderij, mede aan de hand van de brochure Hokverrijking en de ‘Checklist hokverrijking varkens’.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2022:160