CBb 9 april 2024, ECLI:NL:CBB:2024:263 – toetsingskader beoordeling handhavingsverzoeken. Deze zijn ten onrechte afgewezen, maar ze zijn ook vier jaar oud.. “Dit is een omstandigheid waar de minister bij het nemen van het nieuwe besluit om al dan niet handhavend op te treden […] rekening mee dient te houden, bijvoorbeeld bij het bepalen van de (eventuele) sanctie.””

Beoordeling door het College

6.1Het College moet de vraag beantwoorden of de minister terecht heeft besloten om de handhavingsverzoeken van de Stichting van 11 augustus 2020 ten aanzien van de [adres 1] , de [adres 2] en de [adres 3] af te wijzen, en terecht heeft besloten om naar aanleiding van de handhavingsverzoeken ten aanzien van de [adres 1] en de [adres 2] een schriftelijke waarschuwing te geven. Het College overweegt daarover het volgende.

6.2Het College stelt voorop dat het aan het bevoegd gezag is toezicht te houden op de naleving van regelgeving en handhavend op te treden ingeval van overtreding. Door een belanghebbende kan aan het bevoegd gezag worden gevraagd om handhavend op te treden jegens een derde. Het ligt in dat geval op de weg van die belanghebbende om het bevoegd gezag voldoende aanknopingspunten te bieden voor onderzoek naar de vraag of de derde tegen wie handhavend optreden gevraagd wordt een overtreding begaat of heeft begaan. Het is dan aan het bevoegd gezag om te onderzoeken of sprake is van een overtreding (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 25 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:514).

6.3Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:128, dient aan een handhavingsbesluit, indien daartoe wordt besloten, een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake is van een overtreding. Daarbij dient de waarneming van feiten en omstandigheden die moeten leiden tot een handhavingsbesluit te zijn gedaan door een ter zake kundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake kundig persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake kundig persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening neemt. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd.

[adres 3]

7.1De minister heeft in het geval van [adres 3] besloten om niet handhavend op te treden, aangezien er volgens hem geen sprake is van overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd of artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. Op basis van de beschikbare informatie was het volgens de minister namelijk niet mogelijk om te bepalen of sprake was van hittestress.

7.2

Ter zitting heeft de minister uiteengezet dat door hem sinds 2021 de THI wordt gehanteerd om te bepalen of sprake is van overtreding van artikel 1.6, derde lid, van de Bhd, ook als uiterlijke kenmerken van hittestress uitblijven. Hierbij geldt dat dierhouders koeien bij een THI van 68 of hoger en schapen bij een THI van 71 of hoger moeten beschermen tegen hitte. Hoewel de drempelwaarden van de THI nog niet door de minister op deze manier werden gehanteerd ten tijde van de controle op 14 augustus 2020, golden de wetenschappelijke inzichten omtrent de relatie tussen de THI en het risico op hittestress bij dieren toen ook al.

Omdat de luchtvochtigheid en de temperatuur op 11 augustus 2020 bekend zijn, is de THI voor het perceel ook achteraf nog vast te stellen. Wanneer de hiervoor genoemde drempelwaarden van de THI zouden worden gehanteerd dan zou de minister bij de [adres 3] nu (mogelijk) wel een overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd vaststellen.

7.3Gelet op het bovenstaande heeft de minister zich niet op het standpunt kunnen stellen dat er in het geval van [adres 3] , geen sprake was van een overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd, enkel omdat hittestress bij de dieren niet is vastgesteld. De minister zal bij deze beoordeling ook de THI moeten betrekken. De minister zal nader moeten motiveren of artikel 1.6, derde lid, van het Bhd wel of niet is overtreden en welke sanctie eventueel dient te worden toegepast.

7.4Het College zal hierna in 9.2 ingaan op de vraag of in het geval van [adres 3] artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren is overtreden.

[adres 1] en [adres 2]

8.1In de gevallen [adres 1] en [adres 2] heeft de minister in het bestreden besluit al vastgesteld dat vanwege een situatie van hitte zonder schaduw voor de dieren, waarbij deze tevens verschijnselen van hittestress vertoonden, sprake was van overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd, hetgeen de Stichting ook niet betwist.

8.2De minister heeft naar aanleiding van deze overtreding op basis van zijn interventiebeleid besloten om de houders van de dieren aan de [adres 1] en de [adres 2] een schriftelijke waarschuwing te geven. Volgens het interventiebeleid van de minister, zoals besproken op de zitting, kan bij overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd in gevallen die zwaarder zijn en/of een meer structureel karakter hebben ook na of in plaats van een waarschuwende interventie een sanctionerende interventie worden opgelegd. Het is voor het College niet duidelijk of de minister zijn eigen (interventie)beleid heeft gevolgd en of hier terecht is volstaan met het geven van een waarschuwing of dat een zwaardere interventie had moeten worden opgelegd. Zoals de Stichting heeft aangegeven is in het interventiebeleid opgenomen dat als structureel in ieder geval wordt beschouwd een overtreding die meer dan 5% van de dieren betreft. De minister heeft ook op de zitting niet duidelijk kunnen maken wat onder structureel wordt verstaan en hoe de regel dat als structureel in ieder geval wordt beschouwd een overtreding die meer dan 5% van de dieren betreft, moet worden uitgelegd. Daarbij is van belang dat uit de bevindingen van de toezichthouder kan worden opgemaakt dat geen van de dieren die zich in de weiden bevonden beschermd waren tegen de zon. Het bestreden besluit is met de verwijzing naar het interventiebeleid dan ook onvoldoende gemotiveerd. De minister moet hier opnieuw naar kijken en dient nader te motiveren of kan worden volstaan met een waarschuwing, dan wel dat hij over moet gaan tot een zwaardere interventie.

[adres 3] , [adres 1] en [adres 2] (artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren)

9.1De redenering van de minister in het bestreden besluit dat de geconstateerde situatie naast een overtreding van 1.6, derde lid, van het Bhd niet tevens een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren kan inhouden, aangezien bijzondere wetgeving voor algemene wetgeving gaat, is volgens het College niet juist en de minister heeft hier ter zitting ook afstand van genomen. Het is volgens het College mogelijk dat bij verschijnselen van hittestress bij dieren, naast artikel 1.6, derde lid, van het Bhd ook artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren wordt overtreden.

9.2In het geval van de [adres 3] heeft de minister te kennen gegeven dat hij op basis van de beschikbare informatie niet kon vaststellen dat er sprake was van verschijnselen van hittestress. Ook het College heeft op grond van de gedingstukken daarvoor geen aanwijzingen. Het College kan de minister daarom volgen in zijn stelling dat geen sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.

9.3Ten aanzien van de [adres 1] en de [adres 2] heeft de minister niet voldoende onderzocht of sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren. De minister heeft op basis van de bevindingen van de toezichthouder, de weersomstandigheden en de overgelegde foto’s en videobeelden in het geval van de [adres 1] en [adres 2] een overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd vastgesteld. De minister heeft niet weersproken dat een dierenarts op grond van de foto’s en videobeelden de aard en ernst van de overtreding kan vaststellen en kan beoordelen of sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren. Dat onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. Om te bepalen of tevens sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren zal er dan ook nog (door een dierenarts) moeten worden gekeken naar het beeldmateriaal en worden beoordeeld of vanwege de hittestress sprake was van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet Dieren.

9.4De minister dient nader te motiveren of in het geval van de [adres 1] en de [adres 2] artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren wel of niet is overtreden en, in geval van overtreding, welke interventie dan van toepassing is. Daarbij dient hij nader onderzoek te doen en alsnog een dierenarts naar het beeldmateriaal te laten kijken.

10 Het College realiseert zich dat er inmiddels een lange tijd is verlopen sinds de datum van het verzoek om handhaving en de datum van de inspectie. Dit is een omstandigheid waar de minister bij het nemen van het nieuwe besluit om al dan niet handhavend op te treden op grond van overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd en/of 2.1, eerste lid, van de Wet dieren rekening mee dient te houden, bijvoorbeeld bij het bepalen van de (eventuele) sanctie.

11 Op de zitting heeft derde partij VOF [naam 2] gesteld dat de dieren op het perceel [adres 3] niet van haar waren. De minister zal bij het nemen van het nieuwe besluit daarom ook de vraag moeten betrekken en beantwoorden wie de houder van deze dieren was. Dit mede gelet op het feit dat ook de toezichthouder in zijn bevindingen heeft aangegeven dat hij op basis van de meegeleverde coördinaten en omschrijving/plaatsaanduiding niet bij het perceel op het beeldmateriaal terecht kwam en bij het ter plaatse rondrijden op basis van herkenningen aan de hand van het beeldmateriaal het kennelijk bedoelde perceel heeft gevonden.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CBB:2024:263