Conclusie A-G Snijders 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3420 – bij schending vertrouwensbeginsel schadevergoeding voor dispositieschade, maar niet voor misgelopen winst.

12. Beantwoording gestelde vraag (samenvatting van voorgaande)

12.1De gestelde vraag houdt in welke gevolgen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel heeft voor de verplichting van het bestuur om schade aan betrokkene te vergoeden als het bestuursorgaan zich op het standpunt mag stellen dat zwaarder wegende belangen aan honorering van het door hem door een toezegging gewekte vertrouwen in de weg staan (het tweede onderdeel van de derde stap van de Amsterdamse dakopbouw-uitspraak). De vraag omvat wat de normatieve grondslag voor deze vergoeding is, de wijze waarop de vergoedbaarheid en omvang van de schade moeten worden bepaald en welke afwegingen en gezichtspunten daarbij een rol kunnen spelen.

12.2

Het antwoord dat op deze vraag in deze conclusie wordt gegeven, is dat in het geval waarop de vraag ziet – dat sprake is van door het bestuursorgaan gewekt gerechtvaardigd vertrouwen in de vorm van een toezegging als bedoeld in rov. 11.2 van de Amsterdamse dakopbouw-uitspraak, maar zwaarder wegende belangen aan honorering van dit vertrouwen in de weg staan – de volledige schade moet worden vergoed die de belanghebbende lijdt doordat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de toezegging, in dat vertrouwen heeft gehandeld en door dat handelen in een slechtere positie is komen te verkeren dan hij zou hebben verkeerd als het gerechtvaardigd vertrouwen niet bij hem zou zijn gewekt. Dat is dus, kort gezegd, de volledige dispositieschade. Vergoeding van het zogeheten positieve belang – waarbij de belanghebbende financieel in de positie wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de toezegging was nagekomen – is niet aan de orde.

Als grondslag voor deze schadevergoeding valt het vertrouwensbeginsel te hanteren, zoals dat in acht moet worden genomen bij het besluit. Deze schadevergoedingsverplichting maakt dan ook deel uit van het te nemen besluit, zij het dat dit onderdeel van het besluit eventueel later genomen kan worden dan het onderdeel van het besluit waarbij wordt vastgesteld dat zwaarder wegende belangen aan het honoreren van het vertrouwen in de weg staan. Bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling (blijkende uit wet, rechtspraak en literatuur) bestaat voldoende grond voor aanvaarding van deze grondslag door de bestuursrechter.

Andere grondslagen voor deze schadevergoeding zijn niet of minder geschikt. Dat betreft mede art. 3:4 lid 2 Awb, dat op dit moment in de rechtspraak vaak als (oneigenlijke) grondslag voor de schadevergoeding wordt genoemd.

Op het vaststellen van de schadevergoeding zijn in beginsel de gewone schadevergoedingsregels van toepassing. Op een aantal daarvan wordt in de conclusie nader ingegaan.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2024:3420