Conclusie A-G van Wees 11 juni 2024, ECLI:NL:PHR:2024:614 – moet strafrechter inhoud besluit beoordelen? Uitzondering voor ‘evident onrechtmatige besluiten’?

6.38

Ik kom dan ook tot de conclusie dat slechts een afwegingskader kan worden geformuleerd waarin de hiervoor geïdentificeerde elementen moeten worden gezien als factoren die binnen dit kader, per wettelijk voorschrift moet worden beoordeeld. Of de strafrechter gehouden is zelfstandig onderzoek te doen naar (bepaalde aspecten van) de rechtmatigheid van een besluit hangt dan af van de betekenis, van de aard en achtergrond van de strafbepaling, de zwaarte van de strafbedreiging en van de vraag of het gaat om een misdrijf of overtreding, de betekenis van het besluit binnen de delictsomschrijving, de wijze van tot stand komen van het besluit en de aard en omvang van de gevolgen van het besluit voor de verdachte. Daarbij zijn deze factoren naar mijn mening onderdeel van de overkoepelende vraag in hoeverre het noodzakelijk is dat geen veroordeling kan volgen zonder dat ten minste één rechter de rechtmatigheid van alle onderdelen van de delictsomschrijving heeft beoordeeld en de strafrechter dus zo nodig aanvullende rechtsbescherming dient te bieden aan de verdachte.

[…]

6.44Aan deze in het bestuursrecht toegelaten uitzonderingen ligt iets anders ten grondslag dan alleen de individuele rechtsbescherming. Het gaat om de rechtvaardigheid waaraan afbreuk wordt gedaan als aan een onrechtmatig besluit gevolgen worden verbonden. Deze materieel niet gerechtvaardigde gevolgen kunnen nadelig zijn voor de geadresseerde van het besluit of andere belanghebbenden, maar ook kan dan het rechtsgevoel van de maatschappij en het draagvlak voor de rechtsorde in het geding zijn.71 Deze in het bestuursrecht aanvaarde uitzonderingen, kort gezegd bij evident onjuiste besluiten, kunnen dan worden gezien als een in het belang van de rechtvaardigheid doorgevoerde correctie. Overigens liggen deze correcties in het verlengde van de individuele rechtsbescherming in die zin dat het de burger een middel verschaft om op te komen tegen evident onrechtvaardige uitkomsten.

6.45Voor het ook in het strafrecht aanvaarden van een uitzondering voor evident onjuiste besluiten zie ik twee gronden. Ten eerste lijkt mij dat de rechtsbescherming, in de vorm van een uitzondering op de formele rechtskracht, in het strafrecht niet van een lager niveau zou moeten zijn dan in de andere rechtsgebieden.

6.46Ten tweede zou deze uitzondering, als die niet zou worden aanvaard in de oorspronkelijke strafvervolging, in bepaalde gevallen via een herzieningsprocedure alsnog gevolgen kunnen hebben voor de strafzaak.72 Volgens de hiervoor aangehaalde uitspraak van de grote kamer van de Centrale Raad van Beroep kan een besluit van een bestuursorgaan om een onherroepelijk besluit niet in volle omvang te heroverwegen evident onredelijk zijn als uit een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of een summier onderzoek de conclusie volgt dat het onherroepelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. Daarmee kan wijziging of intrekking van een onmiskenbaar onjuist besluit bij een bestuursorgaan worden afgedwongen. Een alsnog vervallen of onrechtmatig gebleken besluit kan leiden tot een herziening van een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter. De Hoge Raad verwijst in HR 28 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:527, zelf naar deze mogelijkheid. Dergelijke herzieningen zijn in de praktijk ook voorgekomen,73 ook bij andere soorten besluiten.74 Het zou een efficiënte rechtsbedeling ten goede komen de weg via art. 4:6 Awb en het bestuursorgaan (en eventueel de bestuursrechter) over te slaan. Het lijkt mij dat een onmiskenbare onjuistheid, hetgeen toch een hoge drempel is, ook door de strafrechter eenvoudig kan worden vastgesteld. Daarbij wijs ik erop dat de Hoge Raad zelf al in de rechtspraak over 197 Sr een soortgelijk evidentiecriterium hanteer, zie hiervoor 6.17.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:PHR:2024:614