CRvB 21 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:544 – wettelijke boete wegens het niet hebben van een zorgverzekering. Bijna volledig ontbreken draagkracht, maar genoeg voor 160,- boete.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de uitspraak van de rechtbank in stand kan blijven. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat ook in een geval waarin sprake is van het vrijwel ontbreken van draagkracht, het toch geboden is een boete op te leggen.2 Dat vanwege de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten die, ook gelet op het belang dat onder andere is gelegen in de waarborging van de volksgezondheid, daarvan moet uitgaan. Een boete van € 160,- wordt in dit kader door de Raad passend geacht. Daarbij wordt rekening gehouden met de inkomens- en vermogenspositie, de hoogte van de standaardzorgpremie die niet is betaald, de hoogte van de niet-ontvangen zorgtoeslag en de in artikel 9b, tweede lid, van de Zvw neergelegde berekeningsmethode.
4.2.Appellant had, zo blijkt uit in bezwaar overgelegde afschriften van een bankrekening op zijn naam, op het moment dat het CAK besluit 1 nam geen inkomen uit arbeid of uitkering. Wel ontving appellant maandelijks, om redenen die hemzelf onduidelijk waren, een bedrag van € 150,- van een energieleverancier. Appellant heeft verder verklaard geld te hebben geleend om in zijn onderhoud te voorzien. Het CAK heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie van het vrijwel volledig ontbreken van inkomen en vermogen waarin een boete van € 160,- passend wordt geacht.
4.3.De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat hem niet kan worden verweten dat hij niet binnen de bij besluit 1 gegunde termijn een zorgverzekering heeft afgesloten. Dat appellant ervoor heeft gekozen om de bijstandsuitkering die hem per 15 juli 2020 is toegekend en waarvan hij op 1 september 2020 de eerste betaling op zijn rekening ontving aan te wenden voor andere doelen dan het afsluiten van een zorgverzekering dient voor zijn rekening en risico te blijven.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CRVB:2024:544