CRvB 28 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1261 – Geen cautie gegeven. Geen probleem, omdat geen bestuurlijke boete is opgelegd (alleen Aow teruggevorderd). Geen strijd met EVRM.

Cautie

4.1. Naar aanleiding van het betoog van appellant dat de Svb bij het huisbezoek van 13 september 2018 een cautie had moeten geven, wordt het volgende overwogen.

4.2. De verplichting om in bepaalde gevallen de cautie te geven is neergelegd in artikel 5:10a van de Awb. Het eerste lid bepaalt dat degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, niet verplicht is ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen. In het tweede lid is geregeld dat de betrokkene wordt gewaarschuwd: voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.

4.3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 16 november 2011(ECLI:NL:CRVB:2011:BU6392) wordt over artikel 5:10a van de Awb als volgt overwogen. In een onderzoek dat er uitsluitend op is gericht om vast te stellen of en zo ja in welke omvang recht op uitkering bestaat, is er geen aanleiding voor de Svb om een uitkeringsgerechtigde te benaderen als ware deze een verdachte van overtreding van artikel 49 van de AOW. Onder die omstandigheden bestaat er in die fase van het onderzoek dan ook geen aanleiding om aan de uitkeringsgerechtigde de bescherming en waarborgen te bieden die aan een verdachte in strafrechtelijke zin toekomen. In dat verband geldt in die fase dan ook niet het in artikel 5:10a van de Awb neergelegde recht om geen verklaringen af te leggen en is er ook geen verplichting van de Svb om een uitkeringsgerechtigde op dat recht te wijzen. Dat zou ook niet overeenkomen met de in artikel 49 van de AOW neergelegde verplichting om – onder omstandigheden spontaan en onverwijld – inlichtingen te verstrekken.

4.4. Het onderzoek van de Svb op 13 september 2018 was gericht op de beoordeling van de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellant. Dat appellant voorafgaand aan het gesprek van 13 september 2018 niet is gewezen op het in artikel 5:10a Awb neergelegde recht om geen verklaring af te leggen, brengt gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen, niet mee dat de Svb de in dat onderzoek van appellant verkregen informatie niet mocht gebruiken voor de vaststelling van de omvang van het recht op ouderdomspensioen.

4.5. Appellant heeft zich uitdrukkelijk beroepen op een arrest van het EHRM. Naar het oordeel van de Raad werpt de rechtspraak van het EHRM geen ander licht op de zaak. Het EHRM erkent het recht op de hoogte te worden gesteld van het zwijgrecht als sprake is van een “charge with a criminal offence” of van een “suspect” maar het niet meedelen daarvan is niet altijd onoverkomelijk. Diverse factoren wegen mee waaronder de vraag of het verkregen bewijs ten grondslag is gelegd aan de veroordeling (zie o.a. EHRM 13 september 2016, Ibrahim e.a. t. V.K., nr. 50541/08 e.a., par. 272 e.v.). De Raad is van oordeel dat waar sprake is van bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de uitkeringsgerechtigde (wilsafhankelijk materiaal) zoals verklaringen – onder verwijzing naar EHRM 17 december 1996, Saunders tegen V.K., nr. 19187/91 en EHRM 3 mei 2001, J.B. tegen Zwitserland, nr. 31827/96 en in het voetspoor van het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2144) – het volgende geldt. Voorop staat dat de verkrijging van zodanig materiaal mag worden afgedwongen ten behoeve van de vaststelling van het recht op uitkering. Indien niet kan worden uitgesloten dat het materiaal ook in verband met een “criminal charge” tegen de uitkeringsrechtigde zal worden gebruikt, zullen de nationale autoriteiten moeten waarborgen dat de uitkeringsrechtigde zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. Aangezien hierop gerichte regelgeving in Nederland ontbreekt, dient de rechter die oordeelt over de “criminal charge” in de vereiste waarborgen te voorzien.

4.6. In dit geding ligt alleen een besluit tot herziening van het recht op uitkering per toekomstige datum voor. Een boetebesluit ligt niet ter beoordeling voor. Om die reden is er geen aanleiding om de verklaring van appellant die hij tijdens het huisbezoek heeft afgelegd, in dit geding buiten beschouwing te laten. De verklaring van appellant wordt in het hiernavolgende dan ook betrokken. De Raad merkt nog op dat niet in geschil is dat de Svb aan appellant geen boete heeft opgelegd en dat er dus ook geen andere procedure is waarin deze ter beoordeling voor ligt. Er is dus geen sprake geweest van een “criminal charge.”

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2021:1261