CRvB 30 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1789 – Inlichtingenplicht PW is open norm: “Dat brengt mee dat in beginsel van het college niet kan worden verwacht dat hij op voorhand alle concrete situaties benoemt waarmee een bijstandsgerechtigde te maken kan krijgen en die hij moet melden”

5.9. Appellant heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verwijtbaarheid ontbreekt en subsidiair dat sprake is van een samenloop van omstandigheden in de zin van artikel 2a, tweede lid, onder e, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel kunnen leiden tot verminderde verwijtbaarheid. Volgens appellant ontbreekt de verwijtbaarheid omdat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij gokactiviteiten moest melden. Het college heeft hem daarover niet voorgelicht. Deze beroepsgrond slaagt niet.

5.9.1.Gokactiviteiten moeten worden gemeld, omdat gokken op zichzelf een activiteit is waarmee inkomsten kunnen worden verworven. Dit is vaste rechtspraak.5

5.9.2.Het moest appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat de gokactiviteiten en de eventueel door het gokken ontvangen bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Die ontvangen bedragen kunnen namelijk worden besteed aan de kosten van levensonderhoud en zijn daarom van belang voor het recht op bijstand. Aan de PW ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in die kosten. De bijstand vult alleen aan wanneer eigen middelen en andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Dit volgt uit eerdere rechtspraak.6

5.9.3.Dat het college niet uitdrukkelijk informatie heeft verstrekt over de verplichting om gokactiviteiten te melden, betekent niet dat het college zijn zorgplicht heeft verwaarloosd met als gevolg dat aan appellant een schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden tegengeworpen. De inlichtingenverplichting ziet namelijk op een veelheid aan uiteenlopende feiten en omstandigheden. Het is een open norm. Dat brengt mee dat in beginsel van het college niet kan worden verwacht dat hij op voorhand alle concrete situaties benoemt waarmee een bijstandsgerechtigde te maken kan krijgen en die hij moet melden. Uit 5.9.2 volgt dat het appellant redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat gokactiviteiten van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, ook zonder dat het college dit concreet als te vermelden feit heeft benoemd. Vergelijk eerdere rechtspraak hierover.7Dat het college inmiddels wel voorlichting geeft over het moeten melden van gokactiviteiten, zoals appellant naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders.

5.9.4.Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zichzelf niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid, als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, aanhef en onder e, van het Boetebesluit. Appellant heeft geen omstandigheden genoemd die tot dat oordeel zouden moeten leiden. De enkele stelling dat daarvan sprake is, is daartoe volstrekt ontoereikend.

5.9.5.Dit betekent dat het college bij de vaststelling van de hoogte van de boete terecht is uitgegaan van normale verwijtbaarheid. De in dit geding gebleken verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij de overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn draagkracht, geven geen aanleiding om de boete verder te matigen dan de rechtbank heeft gedaan.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CRVB:2024:1789