CRvB 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2471 – reden voor sepot OvJ Opiumwet delict onduidelijk, waarde van sepot daarom beperkt. Opiumwet delict mag gewoon worden meegewogen bij bestuursrechtelijke handhaving.
1.2. Op 27 september 2017 heeft de politie Rotterdam in de door appellant gehuurde woning een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft een themaonderzoeker en toezichthouder van de Directie Handhaving van het Uwv een nader onderzoek ingesteld en heeft een gesprek plaatsgevonden met appellant. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 18 juli 2018. Gelet op de processen-verbaal van de politie van 27 september 2017 en het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij” van de politie van 12 november 2017 (het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel) heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017 inkomsten heeft gehad uit hennepteelt van in totaal € 37.449,75.
1.3. Bij besluit van 11 september 2018 heeft het Uwv in verband met deze inkomsten de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 mei 2017 tot en met 27 september 2017 alsnog op nihil gesteld en een bedrag van € 6.136,63 bruto aan over deze periode onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering van appellant teruggevorderd.
[…]
4.5. Het beroep van appellant op de onschuldpresumptie slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1384) kan de reikwijdte van artikel 6, tweede lid, van het EVRM zich in een voorkomend geval uitstrekken tot een bestuursrechtelijke procedure indien de geschilpunten in de bestuursrechtelijke procedure voortvloeien uit of samenhangen met de strafrechtelijke procedure, ook indien een strafrechtelijke procedure niet is voortgezet in verband met een sepot. Ter zitting is door de gemachtigde van appellant verklaard dat de officier van justitie de strafzaak tegen appellant op 21 april 2020 heeft geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. Echter, niet is gebleken van welk strafbaar feit, waarop het sepot ziet, appellant aanvankelijk op grond van de Opiumwet werd verdacht. Evenmin is gebleken wat de redenen voor de officier van justitie zijn geweest om in het geval van appellant over te gaan tot een sepot wegens gebrek aan bewijs. In het algemeen geldt dat de officier van justitie om verschillende redenen tot een sepot kan besluiten. Dat het in dit geval zou kunnen gaan om bewijsproblemen bij het strafrechtelijk vereiste van ‘opzet’ is niet uit te sluiten. In dit verband is van belang dat in de bestuursrechtelijke procedure minder strenge bewijsregels gelden dan in de strafrechtelijke procedure. Voor een besluit tot intrekking van een Wajong-uitkering is slechts vereist dat aannemelijk is dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden waaraan enige mate van twijfel, anders dan in het strafrecht, niet in de weg hoeft te staan. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat onder deze omstandigheden het beroep van appellant op de onschuldpresumptie niet slaagt en dat derhalve geen sprake is van schending van artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2021:2471