Is de verhuur aan collega-artsen in strijd met het ROB?
7. Eiseres voert in de tweede plaats aan dat geen sprake is van een overtreding. Ten tijde van het opleggen van de last was de verblijfsrecreatieve verhuur aan het Spaanse echtpaar al geëindigd. Die huurovereenkomst liep immers van 13 februari 2024 tot en met 11 april 2024. Eiseres had al schriftelijk aangegeven dat zij daarna de woning niet meer verblijfsrecreatief zou verhuren. De geplande verhuur van haar woning aan [naam neuroloog] is geen verblijfsrecreatieve verhuur. Het betreft immers verhuur aan een collega-arts die gedurende de tijd dat hij werkt in het ziekenhuis op Bonaire verblijft in de woning van eiseres.
8. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.1Artikel 140, eerste lid, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalt dat het eilandsbestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het bestuurscollege, indien de last dient tot handhaving van regels welke het eilandsbestuur uitvoert. Het vierde lid van artikel 140, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verklaart artikel 5:1 tot en met 5:10 en titel 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
8.2Artikel 5:2, eerste lid en onder b, van de Awb bepaalt dat in deze wet onder een herstelsanctie wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
8.3Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
8.4Het is vaste rechtspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechters dat een last ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding kan worden opgelegd, indien een overtreding heeft plaatsgevonden en gevaar voor herhaling voor de hand ligt. Bij de beantwoording van de vraag of een last strekt tot voorkoming van herhaling van eerdere overtredingen spelen verschillende omstandigheden op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien een rol. Het gaat om omstandigheden die een beeld geven van de mate van continuïteit in de aan de orde zijnde overtredingen, zoals de aard van de overtreding, de mate van overeenkomst – bijvoorbeeld wat betreft de plaats ervan – met de eerdere geconstateerde overtredingen en het tijdsverloop sinds die overtreding. Het Gerecht wijst op uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:662) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2571). Het Gerecht ziet aanleiding bij die rechtspraak aan te sluiten.
8.5Tussen partijen is niet in geschil, en het Gerecht stelt vast, dat de woning ten tijde van het opleggen van de last niet werd verhuurd. De verblijfsrecreatieve verhuur van de woning van eiseres aan het Spaanse echtpaar was reeds geëindigd op 11 april 2024. Naar het oordeel van het Gerecht kon het Bestuurscollege geen last onder dwangsom opleggen ter voorkoming van herhaling van een eerdere overtreding. Er heeft weliswaar een overtreding plaatsgevonden, maar naar het oordeel van het Gerecht ligt gevaar voor herhaling niet voor de hand. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.6Eiseres heeft in haar brief van 21 maart 2024 aangegeven dat zij haar woning alleen bij hoge uitzondering verblijfsrecreatief verhuurt en dan voor de middellange termijn. Verder heeft zij aangegeven dat zij, zolang niet duidelijk is of verblijfsrecreatieve verhuur is toegestaan, de woning niet meer verblijfsrecreatief zal verhuren. Het Bestuurscollege heeft geen feiten of omstandigheden gesteld over mogelijke eerdere overtredingen van eiseres die zien op verblijfsrecreatieve verhuur.
8.7Anders dan het Bestuurscollege stelt, volgt het gevaar voor herhaling niet uit de door eiseres overgelegde huurovereenkomsten. Daaruit volgt weliswaar dat de woning in september en oktober 2024 tegen betaling verhuurd wordt voor een periode van drie respectievelijk vier weken, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van verblijfsrecreatieve verhuur. Verblijfsrecreatieve verhuur is niet gedefinieerd in het ROB. Het Bestuurscollege heeft daarom aansluiting gezocht bij de definitie van recreatiewoning in het ROB (een woning die gedurende een periode van minimaal negen maanden wordt gebruikt voor verblijfsrecreatie). Het Bestuurscollege heeft verblijfsrecreatieve verhuur vervolgens aan deze definitie ‘gespiegeld’ en daaruit afgeleid dat verhuur van de woning van langer dan drie maanden per jaar per definitie verblijfsrecreatieve verhuur oplevert. Het Gerecht volgt het Bestuurscollege niet in deze uitleg. Naar het oordeel van het Gerecht kan van verblijfsrecreatieve verhuur alleen sprake zijn als een woning wordt verhuurd met een recreatief doel. Uit de door eiseres overgelegde verklaring van het Amsterdam UMC volgt dat de huurder, [naam neuroloog], de woning niet huurt voor recreatieve doeleinden maar vanwege zijn werkzaamheden die hij in de maanden mei en september/oktober 2024 in het ziekenhuis op Bonaire verricht.
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:OGEABES:2024:110