Gst. 2024/72 – De bestuursrechtelijke handhaving van de Wet kinderopvang een vreemde eend in de bijt
1. Inleiding
Veel werkende ouders brengen hun kinderen dagelijks naar de opvang. Voor al deze ouders is het van het allergrootste belang dat die opvanglocatie een veilige en gezonde omgeving voor hun kinderen is. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kinderopvanglocaties gebonden zijn aan veel regels om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen. Die regels zijn opgenomen in de Wet kinderopvang (‘Wko’), tot 2017 bekend als de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (‘Wkkp’), en de daaronder hangende regelgeving. Het stellen van regels vereist ook het handhaven van die regels. Overtredingen van de Wko worden voornamelijk bestuursrechtelijk gehandhaafd, hoewel er ook een rol is voor het strafrecht bij excessen.
In dit artikel bespreken wij de bestuursrechtelijke handhaving van de Wko. Om een aantal redenen is de Wko vanuit handhavingsrechtelijk perspectief een vreemde eend in de bijt. Zo heeft het bevoegd gezag bijvoorbeeld een zeer ruim handhavingsinstrumentarium met een voor de Wko uniek instrument: het exploitatieverbod. Ook kan de toezichthouder (en niet het bestuursorgaan) zelf een last opleggen: het bevel. Verder is het bestuursorgaan verplicht om de directeur publieke gezondheid van de GGD als toezichthouder aan te wijzen.
De Wko lijkt ook maar relatief beperkt bestuursrechtelijk gehandhaafd te worden. Een zoektocht op rechtspraak.nl leerde ons dat er sinds 2001 (toen de Wko bestuursrechtelijk handhaafbaar werd) welgeteld 166 uitspraken zijn gepubliceerd over de handhaving van de Wko. Dat is verbazingwekkend weinig. Immers, uit cijfers van de branchevereniging blijkt dat er circa 9000 geregistreerde kinderopvang locaties zijn in Nederland die door 2500 exploitanten (zogenaamde houders) worden geëxploiteerd. Op die locaties worden meer dan 1 miljoen kinderen door circa 120.000 medewerkers (zogenaamde beroepskrachten) opgevangen. Mede gelet op (i) de regeldichtheid in de kinderopvang; (ii) de neiging van ouders tot voorzichtigheid en alertheid als het op het welzijn van hun kinderen aankomt; en (iii) het feit dat ons onderzoek ziet op een periode van meer dan 20 jaar, roept het beperkte aantal uitspraken meteen vragen op. Leeft iedereen de regels dan zo goed na? Handhaven toezichthouders liever niet? Of wordt er gewoon niet tegen besluiten opgekomen? Deze vragen zullen wij in onze juridische bijdrage helaas niet (sluitend) kunnen beantwoorden. Wel constateren wij dat er in de juridische literatuur tot nu toe weinig aandacht is geweest voor de bestuursrechtelijke aspecten van de Wko, laat staan voor de handhaving daarvan. Mogelijk bestaat er daarom wat onduidelijkheid en onbekendheid over de precieze mogelijkheden tot handhaving die de Wko biedt en zou als een gevolg daarvan in de praktijk wat schroom gevoeld kunnen worden om daadwerkelijk tot handhaving over te gaan. Het blijft voor ons uiteraard gissen naar de verklaring voor het lage aantal uitspraken, maar voor zover er inderdaad in de praktijk onduidelijkheid bestaat over de handhaving van de eisen uit de Wko hopen wij daar met deze bijdrage verandering in te brengen door de handhavingspraktijk en rechtspraak ten aanzien van de handhaving van de Wko op een rij te zetten en nader te belichten voor de lezers van dit blad.
Gst. 2024 72 – De bestuursrechtelijke handhaving van de Wet kinderopvang een vreemde eend in de bijt